welcome

DIS DEABUS GRATIA







feel free to enjoy



feel free to react















vrijdag 24 december 2010

galerij der overledenen - de kerstgedachte







In deez' donkere, wit-gedekte dagen wil ik u kennis laten nemen van enige diepzinnige kerstgedachten. Uiteraard omgezet in 2d-beeld.


Een goede bekomst,

uw kather

dinsdag 14 december 2010

J.W.Waterhouse; wat vrijheid vermag...
























In een eerder blog toonde ik u al De Magische Cirkel, een schilderij dat Waterhouse maakte in 1886 (zie foto twee blogs geleden).

Ik sta nu opnieuw stil bij dit doek, omdat het eveneens de heks Circe verbeeldt en omdat het dusdanig afweek van de toen op de Academie heersende canon, dat het voor nogal wat onrust zorgde.
Wat is namelijk het geval? Waterhouse had bij het schilderen van deze Circe gebruik gemaakt van platte penselen, een handelswijze die hij had afgekeken van bijvoorbeeld de franse schilder Bastien-Lepage (foto 2). Dunne, vloeibare verf werd kennelijk snel op het doek aangebracht, met de bedoeling om een spontane en levendige indruk te wekken bij de toeschouwerd. Maar zoals u natuurlijk al op uw kouwe klompen aan voelt komen, werd op deze techniek nogal neergekeken door de Engelse Academies. Precisie en vakmanschap, dat was je ware! En volgens sommigen heerste er een xenofobe angst voor elke buitenlandse nieuwlichterij.

Maar wat is nu zo opmerkelijk ten aanzien van De Magische Cirkel? Het doek werd ondanks de verwachting van vlijmscherpe kritieken toch goed ontvangen. Sterker nog: het werd aangekocht door een chique gezelscap, de beheerders van het Chantrey-legaat, die meenden dat het schilderij een plaats had verdiend in de nationale collectie. Daar ga je dan met je nobele principes! De deur naar impressionistische tendensen is gevaarlijk open gezet. In de achtergrond zien we namelijk dat Waterhouse gebruik maakt van doffe tonen en dat vorm oplost in kleur, een kenmerk dat we bij het impressionisme ook ruimschoots aantreffen. Nog even en we tuimelen in de afgrond van ketterse, heidense goddeloosheid en zijn onze trots geconserveerde tradities verkwanseld...

Is het daarom zo slim dat Waterhouse voor magische onderwerpen kiest? Twee jaar later schildert hij zijn bekendste schilderij: De Vrouwe van Shalot (foto 3). Op dit doek verbeeldt Waterhouse het gedicht van Tennyson, dat zo'n vijftig jaar eerder was uitgekomen. Door de veranderingen in de strenge Victoriaanse maatschappij, was er in Engeland een opkomende belangstellling voor ridderverhalen. Het verhaal van de Vrouwe van Shalot (jonkvrouw zit in toren; mag alleen via spiegel naar buiten kijken; ziet Lancelot, wordt verliefd, kijkt toch; oeps; moet dus dood) geeft de spanning aan waarin zich emanciperende vrouwen bevonden: tussen puriteinse beheersing van lichaam en geest en de noodzaak om aan natuurlijke driften toe te geven. Vertaald naar het schilderkunstig discours leverde dit een strijd op tussen de academische schilders en de vrijdenkers die meer verhalend en geengageerd wensten te werken.

Waterhouse weet met zijn mythische taferelen zijn publiek indertijd daadwerkelijk te betoveren; hij oogst waardering waar anderen zeker verguisd zouden zijn geweest. En door de onconventionele manier van schilderen van de achtergrond, maar ook van het kleed van Circe, vestigt hij de aandacht op het eigenlijke onderwerp: de dramatiek van de heks die de wereld ik weet niet wat aandoet haar magische gebaren.

Nou moet mij persoonlijk van het hart, dat ik meestal niet zo onder de indruk ben van stennis in schildersland. De hele kunstgeschiedenis door denken een aantal vooraanstaande schreeuwerds, dat we met schokkend nieuwe ontwikkelingen te maken hebben, dat de wereld nooit meer zou zijn als voor de geboorte van het laatste, nieuwe, al het overige overbodig makende product van een niets-vermoedende verfmengerd uit een of ander achteraf-tijdperk. Ha! Wie denken ze wel niet dat ze zijn! Of, mea culpa, wie denk ik wel niet dat ik ben.
Welnu, ik noem u wat voorbeelden. Voorbeelden van vervloekte bedreiging van de gevestigde orde, tevens ingehaald als hemels manna der vernieuwing. Let op.
Zo is daar in onze vaderlandse kunstgeschiedenis ene heer Hals. Waaghals, als het gaat om penseelvoering, compositie, uitdrukking, symboliek. De rederijkers waren met zijn allen not amused (foto 1). Hals nam de vrijheid, en naar mate hij ouder werd ging hij daarin steeds verder, om af te zien van de manieristische schilderstijl van voor de barok. Hij streefde naar meer beweeglijkheid en vervorming dan tot dan toe formeel was erkend als zijnde kunstzinnig. Toch goed gelukt, nietwaar?
Een willekeurige sprong in de tijd, doet mij denken aan vroeg-abstracte beelden zoals de Venus van Willendorf. Wellicht tot inspiratie geweest van een Rubens, een Wolkers, een Botero, een van der Leeden? Maar toen was er geen elite, die het zich kon permiteren om er publiekelijk schande van te spreken als er bijvoorbeeld een borst zou worden vervangen door een voetbal. Nog even afgezien van het feit, dat voetballen toen nog niet waren uitgevonden.

Wat ik hiermee wil zeggen, is dat ik het mij op dit moment permiteer om een kanttekening te plaatsen bij de zelf-overtuiging van de geachte dames en heren kunstcritici en canonisten. Heeft er nou werkelijk niemand van dat hele clubje door, dat ze zichzelf al eeuwen gruwelijk aan het herhalen zijn, en dat waarschijnlijk ook nog eeuwen zullen doen.
Wacht effe. "En dat waarschijnlijk ook nog eeuwen zullen doen"?? Dus ook ik moet na vier, vijf volzinnen constateren dat er gewoon geen reet aan te doen is. Fok. Nou, als jullie dan in ieder geval mijn producten maar ergens tussen hemel en hel plaatsen, dames en heren kunstkritisch publiek, en als jullie daarbij ook nog heel veel willen betalen voor wat ik gemaakt heb, of in ieder geval anderen zo beinvloeden dat zij dat gaan doen, dan zullen jullie mij niet meer horen mekkeren. Afgesproken?
Daarom toon ik bijgaand alvast twee van mijn nieuwste creaties, die ik bij deze beschikbaar stel voor de markt. Het betreft mijn reactie op de toewijzing van het WK voetbal in 2000 en nog wat.
Als u mijn rekeningnummer nodig heeft, hoor ik dat graag.


Met de meeste hoogachting,

uw kather





vrijdag 19 november 2010

J.W.Waterhouse











Wiens dochter ik ben weet ik niet. Ik kan zijn van Hekate, maar ik ben te zeer verdwaald om haar met zekerheid mijn moeder te noemen.

Mijn vader zou Helios zijn. Maar ook zijn aandeel in mijn bestaan is twijfelachtig, omdat ik mij al te zeer met duisternis verbonden voel.


Ik kan u ook niet zeggen waardoor ik mij meer en meer overgaf aan de kracht van het kwade. Jawel, teleurstelling wekte uiteindelijk mijn woede, mijn niet te stuiten razernij. Toch kan ik dat niet rijmen met mijn goddelijke afkomst, mijn magisch bestaan. Zo aards ben ik toch niet!

Ik moet het toegeven: hunkerend naar verbondenheid, naar een alles verklarende, alles omvattende verhouding der dingen, zocht ik de liefde bij aardse mannen. Spijt heb ik niet. Maar wat het mij gebracht heeft is de sleutel van de kamer waar het gif, waar de gal en de haat hoog opgetast liggen.

Ik zal u vertellen hoe het mij vergaan is.
Odysseus voer langs mijn land in de zee. Aeaeia rilde onder de zware golven die de vloot op mijn kust teweeg bracht. Ik stak mijn neus in de wind en snoof de steeds sterker wordende flarden van muskus op. Mijn hart kneep samen, mijn brein strekte zich als bereidde het zich voor op de val die ik zou gaan zetten. En onder mijn buik kondigde klokgelui de intocht van vers vlees aan.
De ploert Eurylochos ging op bevel van Odysseus aan land. Verkenners bereikten mijn hol, en troffen het vuur nog half smeulend onder een everbig.
Met een royaal gebaar overtuigde ik hen van mijn gastvrijheid. En met de gulzigheid waarmee ze mijn wijn dronken veranderde ik hen in de varkens die ze al waren. De ploert had me door! Hij waarschuwde zijn leider en samen dwongen zij mij om ongedaan te maken wat ik had aangericht. Hermes heeft hen geholpen; hem krijg ik nog wel. Ze feestten nog een jaar bij mij, maar zwanger werd ik er niet van. Ik spuugde ze uit op het strand en zag ze met lede ogen vertrekken. Ik was weer alleen.

Tot Picus mij riep, om gebruik te maken van mijn gaven. De koning van Ausonie had zijn oog laten vallen op Canes. Die domme nymph met haar verduivelde gezang. Hij vroeg mij hoe het met haar aan te leggen. Ik viel voor de wanhoop in zijn ogen, het verlangen in zijn stem. Mij zul je dienen, mij zul je toebehoren, wees ik hem aan, maar hij weigerde. Godverdomme, hij weigerde! Een specht zul je dan zijn, een specht die zijn leven lang met zijn kop moet slaan om onderdak te vinden. Gek zul je worden, van je eigen lawaai en de pijn in je hoofd. Maar Picus' vrienden kwamen hem te hulp. Zij dwongen mij de waarheid prijs te geven, maar kenden mij niet goed genoeg. Ik veranderde allen in beesten, druipend van gif, badend in het zweet van de bijslaap.
Over Canens kan ik kort zijn: zij stierf aan de Tiber terwijl zij haar laatste gezang uitstiet. Zelf bleef ik alleen achter.

Ook Glaucus dacht ongestraft van mijn macht te profiteren. Hij verloor zich in Scylla, de hoer van de zeestraat. Ik wil je hebben, ik, met mijn goddelijke lijf, mijn grootse brein. Maar je luisterde niet, je dacht dat je het beter wist, je dacht je eigen gang te kunnen gaan. Was je in onschuld, schoft, ik verander je wijf in een hond met zes koppen. Nee! Een vis zal ze zijn, met een slijmerige staart. En rijen met vlijmscherpe tanden gun ik haar, zodat ze je tong zal rafelen als je de zure honing in haar mond likt. En dus goot ik het gif in de baadplaats van Scylla. Tot het einde der dagen zal zij schepen misleiden, samen met haar gulzige zus Charybdis. Tot het einde der dag zal ik mijn eenzaamheid lijden.

Waterhouse heeft naar alle waarschijnlijkheid de laatste variant van de mythologische vertellingen over Circe gebruikt als inspiratie voor zijn schilderij Circe Individuosa, zie foto. Hij was gebiologeerd door de vrouwelijke sexualiteit. In de tijd dat hij dit schilderij maakte (1892), was sprake van een groeiend zelfbewustzijn bij vrouwen. De mannelijke suprematie was niet langer vanzelfsprekend. Met de nieuwe eisen die vrouwen gingen stellen, bijvoorbeeld een bevredigend sexleven, werden veel mannen in verlegenheid gebracht. De spanning die dit bij Waterhouse heeft opgeroepen is ook terug te vinden in doeken zoals De Sirene, 1900 en Odysseus en de sirenen, 1891. (zie foto's)

Op het doek De Sirene geeft Waterhouse zijn eigen dubbelzinnige houding tegenover de groeiende vrouwelijke autonomie prijs. We zien een gespierde man, die ten prooi lijkt te zijn gevallen aan een sirene. Maar zij zingt niet: zelfs haar blik kon al dodelijk zijn. En bovendien heeft de getoonde macho ook een aantal voor die tijd vrouwelijke kwaliteiten: een oorbel en lang golvend haar. Verder valt op dat de suggestie van een scheepsramp wordt gewekt met de half vergane mast, maar de zee is nogal kalm. Kortom: Waterhouse koos de enige juiste weg voor zijn vertwijfeling: een prachtig schilderij.

In het schilderij Odysseus en de sirenen laat Waterhouse zien hoe de zeeheld Odysseus de dodelijke lokroep van de sirenden weet te weerstaan. Hij laat de bemanning was in hun oren doen, en laat zichzelf vastbinden aan de mast, zodat de sirenen in hun kwade bedoelingen nutteloos zullen zijn. Het verhaal wil echter, dat het de heks Circe is die Odysseus van deze wijsheid voorziet. Door eerst het doek Odysseus en de sirenen te schilderen in 1891 en een jaar later Circe Individuosa, legt de schilder een verband tussen de twee schilderijen. Hij geeft daarmee prijs dat hij de kracht en de macht van vrouwen hoog acht en dat zij hem inspireren tot vakmanschap. Een vakmanschap dat hij op ander vlak wellicht te kort gekomen kan zijn...

Omdat ik zelf natuurlijk ook ruimschoots nadenk over het tekortschietende mannelijk vermogen, deel ik graag met u mijn nieuwste geval. Het betreft hier een soort van schutterstuk (geschutter, u kent dat wel), dat is geinspireerd op een aantal grote rennaissance schilders. Net als bij Waterhouse verbind ik erotiek, water en dood met elkaar. Maar veel meer wil ik er toch niet over kwijt. U ziet zelf maar. Overigens meet het doek 150 x 200. Ik onderzoek momenteel het grotere formaat. Niet dat dat iets speciaals zou betekenen, of zo.

Tot zover; wordt vervolgd.


uw kather

zaterdag 6 november 2010

J.W.Waterhouse











Na enige radiostilte pak ik de draad weer op. Om me te wijden aan een opdracht voor kunstgeschiedenis: herinterpreteer een meesterwerk uit de 20e eeuw.

Tijdens de les vernam ik dat de tijdsmarges ruim zijn: eind 19e eeuw mag ook.
In eerste instantie koos ik voor Psyche opent het gouden kistje, van J.W. Waterhouse (1849 - 1917). Eigenlijk is dat niet mijn favoriete werk van Waterhouse, maar het doek is wel van na 1900. Omdat ik kennelijk wat verder mag kijken dan de strikte aanwijzingen in de titel van de opdracht, kies ik nu liever voor Circe Individiosa: Circe giet gif in de zee, uit 1892.
Het lange, verticale formaat spreekt mij aan. Het benadrukt volgens kenners het boosaardige karakter van de heks Circe. Ook het verhaal zelf vind ik boeiend: een zeegod weigert zijn geliefde te verlaten en wekt daarmee de woede van Circe. Hoe valser hoe beter, denk ik dan. In ieder geval ik beeldende zin.

Wat mij namelijk aan Waterhouse opvalt, is dat zijn portretten weliswaar een fenomenale techniek verraden en een breed, rijk kleurenpalet tonen, maar desondanks opvallend gelijkvormig zijn. Zie afbeelding: De Decamarone, 1916.
Nu hoeft dat op zich geen belemmering te zijn om een schilder te waarderen - we doen ten slotte allemaal toch zoveel mogelijk waar we goed in zijn. Maar waar het mij hier om gaat, is dat Waterhouse uiterst beperkt van minime aanwijzingen voor een onderliggende gevoelswereld van zijn vrouwen gebruik maakt. Aanmatigend, ik weet het. Toch wil ik me wagen aan een herinterpretatie, waarbij ik de ambitie heb om de bedoelde minimal cues voor een geestesgesteldheid te onderzoeken en te tonen.
Natuurlijk: Waterhouse legt een sterke dramatiek en spanning in zijn werk. Dat hij zich daarmee terecht onderscheid als meester van zijn tijd waag ik niet ter discussie te stellen. Het gaat mij meer om de inpassing van deze meester in het leertraject dat ik voor mijzelf heb bedacht: ontwikkelen van voldoende technische vaardigheden om minimal cues tot uitddrukking te kunnen brengen, met als achterliggend doel om transities of overgangen in een menselijk bestaan te belichten.

Waarom nu juist Waterhouse, een lange tijd vergeten schilder uit het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw?
Wat is er dan zo meesterlijk aan zijn werken dat het een copy en een herinterpretatie conform de opdracht rechtvaardigt?
Allereerst merk ik op, dat de schilder bekend stond om zijn boeiende, theatrale uitstraling van zijn doeken, zijn betrokkenheid bij belangrijke onderwerpen uit zijn tijd en zijn uitmuntende vakmanschap. Een meester dus. Daarnaast wordt hij gekenmerkt als pre-rafaeliet. Deze groep schilders streefde naar een breuk met de academische regels. Zij besteedden veel aandacht aan natuurgetrouwe weergave van details, gebruikten levendige kleuren, en bestudeerden onder meer literaire onderwerpen. Voila: een club om van te likkebaarden. Ook mij word wel verweten dat ik literair te werk ga in mijn prenten. En hoewel ik nu nog gehinderd word door een relatief ernstig gebrek aan techniek, ben ik zonder meer bereid om mij wat kunsten eigen te maken. Ik klim bij voorkeur graag op de schouders van degenen die een zuiverheid van weergave, idee, palet en relevantie nastreefden. Als ze nog zouden leven, zouden ze me waarschijnlijk uitlachen, maar dat kan mij niet schelen.
Waar de prerafaelieten bijvoorbeeld een nauwe associatie legden tussen water, vrouwen en verdrinking, ben ik met dezelfde associaties aan de haal gegaan in bijgaand getoonde werken van recente datum. Ik hoop van harte dat de kijker enig begrip kan opbrengen voor de moeite die ik heb gedaan om minimal cues in te vliegen. Ik hoop eveneens van harte dat de lezer van dit alles de humor kan inzien.

Wat was er dan zo vernieuwend aan het werk van Waterhouse dat hij kennelijk nu nog de moeite van het volgen waard is?
Zoals gezegd wordt Waterhouse wel ingedeeld bij de pre-rafaelieten, en wel de tweede lichting. Deze schilders wierpen de academische regels, die zij verbonden met de renaissance-schilder Rafael, van zich af. Zij zochten het goddelijke in de schilderkunst door zich toe te leggen op zuivere, natuurlijke waarneming. Een dergelijke houding is niet nieuw, zoals zo vaak herhaalt de geschiedenis zich ook in dit opzicht. Ironisch genoeg kan zelfs van de academisten gezegd worden, dat zij zochten naar de meest zuivere waarneming en dat zij inspiratie vonden in de grote verhalen uit de geschiedenis.
Het nieuwe van Waterhouse wordt wel gezocht in het feit, dat hij in afwijking van de pre-rafaelieten niet de nauwgezette schildertechniek toepaste, maar juist aansluiting zocht bij de Franse schilderkunst uit die tijd, met een veel lossere toets. Zie afbeelding van De magische cirkel, 1886. Hier is de losse manier van schilderen goed te zien. Heel concreet werd deze manier van schilderen bereikt door het gebruik van een platte kwast; een techniek die overgenomen was van de Franse schilders. Hoe grappig, dat de Londonse Royal Academy of Art het gebruik van dergelijke kwasten absoluut not done vond.

Tot zover mijn eerste bespiegelingen op weg naar een nader onderzoek van Waterhouse. Graag tot later!

uw kather

woensdag 19 mei 2010

studium generale; eat love











Eerst een voordracht van Sanne Tienhoven (schrijf ik dit zo goed?) over de film Birds van Hitchcock. Onderbuik gevoelens, emoties worden in deze film niet zozeer door de spelers getoond, als wel door zwermen aanvallende vogels. En wat gebeurt er als je die vogels weglaat? In een bewerking van een kunstenaar (naam vergeten) zie je dan het effect van zich door een onzichtbare kracht bedreigd voelende mensen. Wordt er wel een stuk spannender van; je wordt meer op je eigen fantasie en onbewust gevoelde dreigingen teruggeworpen.

Dan een lezing van Louise Schouwenburg over het werk van Marije Vogelzang, een jonge kunstenaar die zich toelegt op het ontwerpen van maaltijden en hapjes. Ze heeft altijd van tevoren onderzoek gedaan naar het statement dat ze wil maken en wil aldus een boodschap overbrengen die het bewustzijn stimuleert. Bijvoorbeeld cakejes in laagjes die een samenhang vertonen met bodemverontreiniging. Enkele thema's uit haar werk: recycling, maatschappij kritiek, overvloed, voedsel als troost.

Bekruipt mij toch een gevoel van decadentie bij het zien van het gebruik van eten als middel om een boodschap over te brengen. Bovendien vond ik de voedselobjecten lang niet altijd mooi of kunstzinnig. Een filmpje over het Spaanse restaurant El Bulli, naar zeggen het beste restaurant ter wereld, liet meer artistieke hoogstandjes zien, zie foto's.

Vooraleerst kunnen we constateren dat er een verband is tussen emoties en eten. Emotioneel eten is te herkennen aan een snel opkomende trek, die geen uitstel verdraagt. Er gaat een teleurstelling of emotionele prikkel aan vooraf. De trek is specifiek, men gaat op zoek naar speciale smaaksensaties, en onbewust blijft men door eten. Dit soort eten tot je nemen eindigt meestal met een schuldgevoel, dat weer afgekocht kan worden met een nieuwe emotionele eetbui. Emotioneel eten heeft dus ook een cyclisch aspect.

Maar nu de relatie tussen kunst, emoties en eten. Ik heb er een fundmenteel bezwaar tegen om echt voedsel voor een artistieke boodschap te gebruiken. We kunnen ons niet verschuilen voor de ongelijke schaarste verdeling op de wereld en de problemen die globalisering veroorzaakt. Om dan uit communicatie-overwegingen gebruik te maken van het medium voedsel vind ik oneigenlijk en ongepast. Dergelijke kunst roept bij mij emoties van weerzin op - zie daar een wellicht niet beoogd resultaat van artistiek toegepaste voeding.

Ik heb er geen moeite mee als kunstenaars voedsel nabootsen om iets duidelijk te maken.
Zo heeft Dolores Zorregeuita (de zus van) in Amsterdam een keer geexposeerd met een serie hangende rollades die uitermate knap waren nagebootst. Bij mij roept dat een ontzag op voor de technische vaardigheden van de maker, en vanuit dat ontzag ben ik eerder geneigd om de boodschap te achterhalen. Ik wordt niet zomaar met worst geconfronteerd, ik word met het concept "worst" geconfronteerd, en moet dan vrijwel automatisch nagaan wat dat te betekenen heeft.
Maar dan nu de inpassing van voedsel-kunst in het thema van studium generale. Hoe zorgt dergelijke kunst voor verwaring omtrent de relatie kunst en emotie?
Afegzien van de hierboven genoemde weerslag op mijn gemoed, komt eerst in mij op dat letterlijk kunst uit voedingsmiddelen eerder vanuit een concept gemaakt lijkt te zijn, dus vanuit het oogmerk een bepaald idee uit te dragen, dan een beroep te doen op een gevoel. Zou het concept aanleiding geven tot gevoelens, dan lijken dat eerder zij-effecten dan centrale doelstellingen. In die zin zorgt real-food-art dus niet voor verwarring rondom kunst en emoties, maar kan zij op zich wel sterke emoties oproepen. In mijn geval dus weerzin.

De kunst-eten-kunst dan? Voorzover deze tak van sport erop uit is om een appel te doen op emoties, liggen daar wijd gapend de vele valkuilen open die er rondom kunst en het grote gevoel schijnen te bestaan. Kunst mag namelijk niet vooral uit gevoel ontstaan en mag er niet uitsluitend aan appeleren. Wij staan de concept-kunst voor, om niet achter te lopen op de rest en om ons te onderscheiden van al onze voorgangers. Een soort manierisme dus, die concept-kunst want hier en daar slaat deze benadering natuurlijk volledig door (zie foto).

Tot zover enige bedenkingen. Wat ik veel belangrijker vind, is dat kunst vanuit een passie, een authentiek gevoel bij de maker is ontstaan. Als ik kenners mag geloven, werkt zij dan aanstekelijk (o.m. de Ridder) en weet zij vanzelf te overtuigen.
De worsten van Zorregeuita bijvoorbeeld, ik vind ze overtuigend.
Ars non indulet fames.
uw kather

dinsdag 18 mei 2010

studium generale; het spelende kind


Willem de Ridder en Bart de Baets staan op het programma. Beiden lekker aan het pielen, en zo op een afstand gezien daar enorm van genietend. Dat wil ik ook!

Met name de Ridder spreekt tot mijn verbeelding. Ontdekte al vroeg dat hij liever speelt, dan zich voegt naar conventies, en is aan die basis-programmering trouw gebleven. Zonder zich ooit zorgen te hoeven maken over zijn voortbestaan in economische zin. Knap, he? Zo zouden er meer moeten zijn.


De Ridder ("U?! Nee, jij, of dan maar joe!" toen ik hem aansprak) verhaalt over de linker en rechter hersenhelft. Hoe rechts van nature zich ontwikkelde (beelden, gevoelens, sferen, intuitie, klank, kleur - vrouwelijk) en links later de macht overnam (agressie, jagen, verklaren, ondernemen, straffen - lineair, mannelijk).

Ook de kunst, van oorsprong gezeteld in de rechter hemisfeer, want beeldend, creatief, intuitief, appellerend aan gevoelens, werd overmeesterd door deze dychotomie in denken. Kunst moet aan regels voldoen! Of het nu de regels zijn van kerkvorsten of andere notabelen, of het nu de moderne richtlijnen voor beoordelingen op de academies betreft: gij zult zich voegen. De Ridder besloot wijs dat hij daar geen zin in had, en verklaart dat hij een leven lang zijn passie is blijven volgen. Zodra het hem te benauwd werd, ging hij gewoon iets anders creatiefs, gepassioneerds doen. En heeft daar wereldwijd naam mee gemaakt, is daar globaal voor erkend. Wat een rijkdom!

Dat zie ik mij nog niet zo snel overkomen. Ten eerst kom ik uit een cultuur waarin het stijle denken de voorkeur genoot. Hoewel, de voorkeur genoot? Nee: voorgeschreven was, verplicht was, leidde tot narekenbare sommetjes die zich uitdrukten in cijfers op een rapport. Tuurlijk was ik trots toen ik de magische grens van 100 tienen doorbrak, en natuurlijk was ik stemmig tevreden toen ik met een royale acht afstudeerde (dit is geen arrogantie, dit is nog steeds de kinderlijke verbazing die ik altijd gevoeld heb dat je het goed kunt doen als je aan bepaalde getalswaarden voldoet). Maar ik bleef toch gevangen in een jarenlang conflict tussen wat ik kon en wat ik leuk vond. Met een ernstige depressie als diep hoogtepunt tot gevolg.

Voor alle duidelijkheid: hier passen geen verwijten. Niet aan mijn opvoeders, niet aan allen die mede mij gevormd hebben. Ik heb geleerd, heb mij binnen mijn mogelijkheden ontwikkeld en ben in staat geweest om uiteindelijk een keus te maken die het genoemde conflict lijkt te beslechten.

Lijkt te beslechten, want na een jaar Koninklijke ben ik tot het trieststemmende inzicht gekomen, dat ik ook hier aan allerlei regels heb te voldoen. Ik propageer hier niet een oeverloos anarchisme; ook ik hecht aan structuur, omgangsvormen, zekerheden en zelfs de rechtlijningheid van linksdraaiende hersencellen. Filosoferen is veel te leuk, al is het half lazarus met vrienden op een morsige bank.

De regels waar ik op doel, zijn die onuitgesproken maar ook zwart-op-wit voorschriften die mijn passie smoren. Regels zoals: gij zult uw dummy bijhouden, gij zult uw werk kunnen toelichten, gij zult niet teveel (hoeveel?!) in uw werk stoppen, gij zult wikken en wegen en bewust besluiten, gij zult uw intuitie niet in uw kunst leggen, gij zult concepten vergaren, gij zult aan deadlines voldoen, gij zult bewaken, begrenzen, begrijpen.

Nu snap ik natuurlijk best wel, dat een aantal van deze heilige moetens mij zullen stimuleren in mijn ontwikkeling. Ook zie ik kansen om hier spelenderwijs mee om te gaan.

Maar ik voel me er zo godvergeten kwetsbaar in, dat ik soms niet eens durf te laten zien wat ik nu weer geproduceerd heb. Ik voel me een kleuter in een wereld van wijze leraren, gevestigde artiesten. Ik voel mij vaak te angstig om enige ambitie na te jagen.

Gelukkig heb ik naast die linkerkant in mijn hoofd ook nog een klein kwabje rechterflank. Die sleept me er de komende jaren hopelijk wel doorheen. Want ik vind het nog steeds het leukste wat ik kan bedenken: kunst studeren.

Of me dat ooit wat op gaat leveren weet ik niet. Ik vertrouw maar op goeroes als de Ridder, die er uiteindelijk een huis in Saint Tropez op na konden houden.

Tot slot: mijn lieve zus heeft recent een praktijk voor voedingsadvies geopend. Een heerlijke speeltuin voor zij die met hun lijf aan de slag willen. Ze huist in Waddinxveen, trefwoord "De Gouwe Appel". Moet u zeker gaan doen! Is leuk en ook nog heel gezond, en bovendien hangen er ook hele speelse etsen aan de muur. Van mij dus. Leuk, toch? U mag alvast even meekijken, onder de voorwaarde dat u zich massaal aanmeldt.


In ludo libertas.


Uw kather

studium generale; trage emotie
















Nadenkend over het thema van deze lezing, vraag ik mij af of er zoiets bestaat als een trage emotie. In mijn eigen ervaring kan het zo zijn dat ik niet onmiddellijk bewust heb wat ik voel of gewaarword, maar dat ik iets voel is met de snelheid van het licht duidelijk. Kan zijn dat ik weerstand heb bij hetgeen zich aan mij openbaart, kan zijn dat ik de woorden nog niet kan vinden voor wat ik ervaar, maar ik kan er nooit onderuit dat ik iets ervaar.

Wat zou dan de noodzaak kunnen zijn om een kunstproduct over generaties heen te willen tillen? Dus niet de noodzaak om over generaties heengetilde kunstwerken te conserveren; ik bedoel: de oude meesters hebben hun plek verdiend in de cyclus van eeuwig leven. Nee, wat is de zin van een artistieke intentie om zo lang als technisch mogelijk onder de mensen te blijven?

Ik ga er op grond van eigen ervaring vanuit dat de kijkert zijn gevoel al op t-nul in de gaten heeft. Dus hopen op een verlenging van bereidheid om te blijven voelen is volgens mij zinloos. Dat gevoel is er of het is er niet; verder weinig opties om publiek te beinvloeden.

Zou de goegemeente dan een herhaalde blootstelling nodig hebben om zich bewust te kunnen worden van hetgeen ervaren wordt, zodat die goegemeente zich kan verheffen tot een hoger plan? Ik geloof niet dat werkstukken die niet onmiddellijk tot de verbeelding hebben gesproken - al is het maar van een enkeling - meer diepgang en bezinning kunnen bewerkstelligen naarmate zij de tand des tijds duurzamer doorstaan. Bovendien: als die verbeelding eenmaal is aangeboord, blijft zij een autonome rol spelen in de fantasie van diens eigenaars. Sommigen zullen terugkeren en nogmaals het werk willen zien, maar de interactie met het kunststuk is al bij de eerste blik in gang gezet. Terugkeren is meer de slagroom op de taart, de kak op de pleebril (dit laatste als de aanblik niet tot aangename sensaties aanleiding gaf).

Waarom dan een klok die generaties lang zal tikken (Danny Hills)? De maker had de bedoeling om mensen over de barriere van het millenium heen te trekken, om ons bewustzijn te vergroten door af te zien van de banaliteit van het hier en nu. De wetenschap dat die klok over tienduizend jaar nog tikt, zou dit effect moeten garanderen. Maar dat wisten we toch allang? We weten toch dat er menselijke creaties zijn die over eeuwen nog zullen bestaan, mits iedereen er met zijn fikken vanaf blijft, dan wel er behoedzaam mee omspringt. Juist doordat het aantal tikken van de klok in de opzet van de maker beperkt zal zijn, welliswaar over een lange periode uitgestrekt, maar toch beperkt, voegt hij in de opzet van een tijdsoverschrijdend bewustzijn niet toe wat mogelijk de bedoeling is geweest. Oke, we worden uitgedaagd om tien generaties verder te denken. Maar wat is tien generaties op het totale bestaan van de mensheid? En de dan levenden worden uitgedaagd om tien generaties terug te fantaseren. Maar als het allemaal goed gaat hebben die dan nog de oude meesters, dus why bother about a clock?

Ik liep in Duitsland aan tegen een vorm van kunst die qua concept in mijn beleving nauwer aansluit bij de eeuwigheidspretenties van sommige kunstenaars. In het Lichtmuseum in Unna zag ik een aantal installaties, waarin het voortbrengen van licht centraal staat. Sprookjesachtige kunst, soms uitermate abstract, maar gevangen in het schijnsel van wat zij uitstraalden voelde ik mij onmiddellijk geboeid. Met de snelheid van het licht dat voortgebracht wordt, zenden zij een boodschap naar de verste uithoeken van het heelal. Het zal natuurlijk wel even duren voor het daar aangeland is, en de lokalen miljarden lichtjaren van hier zich kunnen vergapen aan wat toen op planet Earth bedacht is, maar het tart mijn gevoel van oneindigheid, van nietigheid, van hang naar luister en geheimzinnigheid. Het gevoel dat je onderdeel bent van iets veel en veel groters, maar dat lekker toch niet kunt bevatten, en er maar gewoon zoveel mogelijk van moet genieten.

Nu is het wel zo, dat de meeste objecten in de kelder van het museum zijn opgesteld, dus de kans dat er een miniem bundeltje ontsnapt naar de oneindige ruimte is niet zo heel groot.

Ik toon u enkele van de illegaal gemaakte foto's. Een boze gids ten spijt, wilde ik toch graag vastleggen, voor mijn nageslacht dan, wat ik gezien heb. En via mijn pc schiet ik zo wellicht nog iets fraais de ruimte in.
Tot genoegen,


uw kather





woensdag 28 april 2010

studium generale; claus egger sorensen over eric gill


zoek

onder mijn pij

krab mijn baard


want ik zoek jou

wil dat je komt

opdat ik feiten vergaar


hoe

te houwen mes

geslepen

voor de ware
uiterste

en nog veel verder dan dat


kans

om te kennen

wat geheim was


zal worden van

mijn zalig

lid tot meester van dit kind


is

alles om mij

ik en de kunst


want jij mijn kind

weet toch niet

beter

studium generale; daniel van der velden en bestuurlijke invloed


Daniel van der Velden is ontwerper en denkt na over de ontwikkeling van stedelijk gebied. Hij zoekt naar het, een verband tussen de hedendaagse netwerkmaatschappij, bestuur en design.

Als introductie toont hij een film van een aanstaand PVV-bestuurder in Almere, die zijn ideeen ventileert over hoe om te gaan met veiligheid in deze profane groeikern. 15% van de ambtenaren zouden ingeruild kunnen worden tegen nieuw te installeren stadscommando's, die ons zouden moeten beschermen tegen alle gevoelens van sociale bedreiging. Strak plan, goed overzichtelijk, militair strategisch, maar of dit nou zo goed doordacht is?

Veronderstelde integratieproblemen worden tot hun proporties teruggebracht, als je je realiseert, dat slechts vier procent van de Nederlandse bevolking behoort tot de als bedreigend ervaren Marokkaanse of Turkse gemeenschap. Verklaring voor de aanmatigende opstelling van PVV-politici zou kunnen liggen in een door angst gecultiveerde onwetendheid.

Nu hebben volgens van der Velden niet zo zeer de politici als wel de bestuurders de macht in ons land. Ik spreek dat hier graag tegen, want de beslissingsverantwoordelijkheid ligt ook bij de kleinste ingrepen in de bebouwde samenleving bij de politiek - voor de verleende mandaten vindt via het democratisch proces de rekening en verantwoording plaats.

Informeel heeft van der Velden natuurlijk wel gelijk: in het bedenken en uitvoeren van allerhande inrichtingsplannen, worden feitelijke besluiten op de werkvloer genomen. De ambtenarij en het tegenwoordig massaal te raadplegen maatschappelijk klankbord ontmoeten de bestuurders in een proces dat veel weg heeft van het gekrakeel op een klassieke agora. Anders gezegd: een proces van "netwerken", dat lang niet altijd verstaan moet worden als net werken, waarin het primaat van verkooptechnieken, redenaarstalent en borrelcapaciteit overheerst. Ik spreek uit ervaring.

Ik schrok op toen van der Velden opperde dat ontwerpers een politieke rol zouden kunnen spelen waar het gaat om het vertalen van de ontwikkeling van een netwerkmaatschappij naar nieuw in te richten stedelijk gebied. Met name het plaats bieden aan nieuwe steedse vormen van communicatie - webshops en zo - zou hierin tot vorm moeten komen.

Maar hoe dan? Tja, dat antwoord was niet zo gauw voorhanden als de vraag gesteld was. Wel begreep ik, dat bijvoorbeeld het maken van pizzafolders waarin steden als Utrecht en Stuttgart geintegreerd zijn, een middel tot deze ruimtelijke vertaalslag zouden kunnen bieden.

Op dit punt aangeland, neem ik een andere afslag dan de virtuele stadsgezichten die getoond werden en ga op zoek naar de betekenis van beeldende kunst in politieke besluitvormingsprocessen. Ik ben benieuwd of ik al mijmerend tot richtingen zou kunnen komen die wellicht perspectief bieden voor de totstandkoming van een veiliger, leefbaarder, prettiger samenleving. Hier dringt zich een autonome associatie op met wasmiddelenreclames uit de jaren 80, waarin aandacht gevraagd werd voor een volstrekt nieuwe ervarng van schoonwassen, rekeninghoudend met de ontluikende gewaarwording van milieueisen. Ze hadden in mijn ogen creatief vaak iets bespottelijks, die reclames.

Eerst wil ik u kort wat voorhouden over hoe in mijn ervaring de genoemde besluitvorming in elkaar steekt. Vervolgens ga ik op zoek naar ingangen voor de creatieve geest en zal ik proberen een waarschijnlijkheidsinschatting te formuleren over de effectieve werkzaamheid daarvan.

Ik zeg u op voorhand dat ik niet tot een nieuw geintegreerd model zal komen om tegemoet te komen aan de netwerkeisen van het bestuurlijk/politieke proces.Ten eerste is dat in mijn geval kansloos, ik koos immers voor beeldende kunst in plaats van een ambtelijke carriere, en ten tweede heb ik daar geen zin in.

Hoe gaat de besluitvorming over de inrichting van netwerk Nederland B.V. in haar werk? Daar stuiten wij op de beleidscyclus: achtereenvolgens worden de volgende stappen genomen:
beleidsvoorbereiding, beleidsontwikkeling, beleidsvaststelling, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Netwerkers zijn vooral geinteresseerd in alles wat zich vooraan in deze cyclus afspeelt. Op borrels bekt het beter als je kunt melden dat je vooral met ontwikkeling bezig bent en niet met uitvoering. Dat is namelijk saai en niet stoer.

De lieden die vooraan in de cyclus bivakkeren, netwerken er lustig op los in allerhande overleg fora, veelal ook in wandelgangen, en komen zo, in theorie althans, in aanraking met een schat aan ideeen en creatieve suggesties, die verderop in de cyclus tot waardevolle, haalbare oplossingen kunnen leiden. Nu is de grap met netwerken echter, dat andere disciplines maar ternauwernood in het snotje belanden. Daar zei van der Velden terecht over, dat juist in een netwerksamenleving de individuele participant de mogelijkheid heeft, om selectief te zijn in met wie hij omgaat. Waar je geen zin in hebt luister je niet naar, je kiest je eigen club van gelijkgestemden.

Dit is een weinig geruststellende situatie voor ontwerpers met politieke aspiraties. Je komt er gewoon niet tussen. Ik ken wel voorbeelden van begaafde vormgevers die vooraan in het proces met hun ideeen aan de overlegtafel aanschoven. Maar in een groot aantal gevallen werden zij gaandeweg weer gewoon terzijde geschoven. En degenen die wel wisten door te dringen tot aan het sacrum der stadsdesigners, moesten het meer hebben van een goede marketing, dan van de functionaliteit van hun plannen. Zo kon het dus voorkomen, dat monsters als het in een eerder blog al aangehaalde Hoog-Catharijne zijn geboren. En overigens volgens soortgelijke procedures weer tot herziening zijn gedoemd.

Gaat dat dan nooit goed? Jawel hoor. In een enkele wat oudere groeikern in de randstad, hebben wijze mensen zich veel aangetrokken van leefbaarheidsaspecten, sommigen onder u herinneren zich de eerder besproken genus loci, en zijn tot een doordacht en afgewogen systeem gekomen dat een aanvaardbare bebouwde omgeving bevorderde. Het is met deze praktische denkers zelfs zover gekomen, dat er een leerstoel in Delft zat aan te komen, maar die is helaas gesneuveld in de vaart der volkeren.

Wat betekent dit voor de mogelijkheden voor ontwerpers om zich politiek te manifesteren? Niet zo heel veel ben ik bang. Er zijn wel deviante tendensen waarneembaar, waarbij een kunstenaar, een psycholoog, een huismoeder eens uitgenodigd worden om in een denktank zitting te hebben, maar er is voorzover ik heb kunnen waarnemen geen garantie dat dergelijke netwerk-anomalieen tot substantiele kwalitatieve wijziging van de besluitvorming leiden. Het gaat hier toch meer om gelegenheidsclubs, die het bestaan van een eendagsvlieg kunnen voorleven en die naar mijn weten nooit zijn uitgegroeid tot een evergreen.

Ergo: artiesten allerlanden, verenigt u in uw eigen netwerken, bestookt vandaaruit vooral elkaar, bevolkt de musea met uw creatieve ideeen, schrijf er eens een boek over, promoot dat boek ook, en u hebt precies gedaan wat in een netwerk cultuur van u verwacht wordt en wat u aan mogelijkheden gegunt wordt.
Laat de politiek vooral een rol spelen in uw maatschappelijk engagement. Maar sla een uitnodiging om mee te tafelen toch niet op voorhand af. Zoals ik al zei: soms gaat het wel goed en vinden politiek, bestuur en kunstenaar elkaar in een model voor een ruimte biedende samenleving.

Tot de tijd dat het netwerkethos zich herevolueert tot meer ambachtelijke besluitvorming stel ik mijzelf tevreden met het op gezette tijden over de schutting kieperen van particuliere erupties. Mijn laatse product treft u weer bijgaand aan. Het betreft mijn visie op een door electronische netwerken verbonden samenleving, die slechts in de schaduw van bunkers haar bescherming vindt.
Een ontwerper als politicus? Liever niet dus.

Quod erat demonstrandum.


Uw kather

woensdag 21 april 2010

studium generale; jair tchong, afrikaanse muziek en het ontkende concept
















Jair Tchong is een man met een exotische naam en een exotische historie. Hij bereisde een aantal landen in Afrika, op zoek naar zijn eigen inspiratie als het gaat om muziek. Daar schrijft hij als journalist over in onder meer de Groene Amsterdammer en het Parool.


Tchong laat fragmenten horen van Fela Kuti, een Nigeriaanse muzikant, van Franco Kongo uit Congo en van anderen.
Hij legt een verband tussen slavenhandel en Afrikaanse muziek: door de transporten naar de Amerika's zijn bijvoorbeeld Cubaanse invloeden traceerbaar in de rumba congolaise.
Tegenwoordig horen we steeds meer rap en hiphop opklinken van de Afrikaanse vlaktes. Een gevolg van de integratie van de huidige westerse voorliefde voor monotone dreunen, maar dan gecombineerd met vaak nog herkenbare Afrikaanse motieven.
Tchong vraagt ons mee te denken over de perceptie van Afrikaanse rap: velen noemen het commerciele succes hiervan op voorhand kansloos, omdat het niet te verstaan is, want niet in het engels. De ongeschreven regels van de kunst dicteren kennelijk dat we het minstens moeten kunnen volgen wat er in een mic geboerd wordt, want anders haken onze Pinkpop-jongeren gewoon luchtigjes af.
Daar staat tegenover dat de invloed van kunst-critici in de muziek volgens Tchong tanende is; mensen kiezen uit het wereldwijde aanbod aan muziek zelf waarnaar ze luisteren en schijnen zich minder aan te trekken van voormalig gezaghebbende opvattingen over hoe het hoort.
Omdat muziek volgens een door Tchong getoonde stelling van nature onmiddellijk is en fysiek, gaat het een directe relatie aan met het hele lichaam. Daardoor kan muziek niet conceptueel of intellectueel zijn. Muziek is het domein van het gevoel, het sensitieve, het sublieme. Het hoeft niet begrepen te worden, ze is onuitspreekbaar.

Maar daar blijf ik toch even haken. Ik herken dat muziek mij eerder fysiek raakt, dan rationeel. Dat vind ik ook het mooie van het medium. Echter: de getoonde beelden van een westerse rapper die ondersteund wordt door Afrikaanse muzikanten, roept bij mij fysiek een herinnering op - inderdaad: het lichaam heeft zo haar eigen geheugen - aan de boor van de tandarts die voortdurend op dezelfde zenuw zit te poeren. Daar word ik niet blij van, sterker nog: dan bekruipt mij het gevoel dat ik kennelijk iets niet snap van wat via mijn gehoor mijn systeem binnen dringt, en ben ik geneigd om te gaan nadenken. De teksten waren dan wel in het engels en hier en daar voor mij zelfs te verstaan, maar ik kon er geen touw aan vastknopen. Welk idee ging hier achter schuil? Tchong liet het bedoelde fragment horen om aan te kunnen tonen dat westerse neigingen samen kunnen gaan met Afrikaanse tradities en dat de afzonderlijke elementen herkenbaar blijven.
Ik heb dan toch meer het gevoel dat er sprake is van een invasie van een koloniale geest in de subtiele wereld van juichende gitaarweefsels en de metafysica van oerritmes. Ik ervaar een dergelijk samengaan van stijlen niet als een verrijking, maar haast als een geweldadige inbezitname.
Het plezier van de muzikanten, of de toewijding zo u wilt, was overigens wel duidelijk leesbaar voor mij. Evenals de passie van Tchong.

Maar wacht even: hier geen meningen doch louter ontwikkelingstendenzen ten opzichte van mijn eigen werk.
Ik raak het spoor een beetje bijster van het verband van de lezingen en het thema van studium generale: het misverstand over emoties en kunst. Het lijkt mij evident dat muziek gevoelens vertegenwoordigt en aanboort. Maar wat te doen als de toegankelijkheid van hetgeen te berde wordt gebracht, gerelateerd is aan achtergrondkennis, het volgen van hypes, het begrijpen van de bedoeling van het idee van een stampende tekstweergave?
Dan komen we toch weer aardig dicht in de buurt van wat de conceptuelen beogen. Een kunst waarin de ideevorming, de omgeving, de gebeurtenis of het ten uitvoer brengen van een act centraal staat en niet zozeer, of niet langer, aandacht wordt gevraagd voor de kwaliteit van de feitelijke weergave. In mijn beleving soms hoogst megalomaan, soms verrassend. Maar zelden ervaar ik dat fysieke gewaarworden dat muziek met mij kan doen. Mogelijk een kwestie van smaak, meer waarschijnlijk een kwestie van begrip in mijn geval.
Kijk, nu ben ik nog veilig gedekt door de context van een opleiding, hoef ik het nog allemaal niet te snappen of te kunnen, maar ik zie mij wel voor een levensgroot paradigma geplaatst. Hoe verbuig ik de modelvorming naar eigen hand, op een begrijpelijke manier, zodat mijn schepsels iets toevoegen aan de menselijke bewustwording?
Sorry, maar ik heb geen idee. Ik doe ook maar wat, dat mag nu toch ook nog?

Net als in de vreemde melange van westerse en Afrikaanse stijlen, gooi ik elementen op een hoop, zaai verwarring, stuit op sternum en hoop tot u door te dringen. Ik kan nog niet beter en ik weet nog niet beter. Maar mijn passie is voor sommigen zichtbaar.
Ik gun u wederom een blik in mijn studio en wil u een fotoserie tonen waarin een van mijn schilderingen is opgenomen. Er valt weinig aan te snappen. Ik hoop slechts dat u gewaar wordt wat ik voelde toen ik het maakte.
Voor de concepttijgers heb ik wel enige aanwijzingen: op zoek naar de verbeelding van eenzaamheid en een gebrek aan samenhang, kwam ik uit in een bunker. En plaatse daar mijn eigen bunker..Slechts de randen van foto's of papier vormen een kader.


Tot later, ik wens u een voorspoedige integratie,

uw kather

woensdag 14 april 2010

studium generale; constant dullaert en alledaagse emoties in de kunst
















Constant Dullaert toont filmpjes die hij van internet plukt en door zijn compilatie heeft verheven tot kunst. Gewone filmpjes, waarin mensen producten aanprijzen, zonder dat zij kennelijk bedoeld waren als artistieke expressie. Ook heeft hij beelden achter elkaar gezet van materiaal dat hij op youtube aantrof, of dat hij uit een quiz of een praatprogramma haalde.
We zien etende mensen die huilen, noddy's uit Barend en van Dorp die ondanks hun stilzwijgen toch heel wat uitdrukken, huiskamers waar we als voyeurs in rond kunnen lopen, een brommer die te koop is aangeboden maar niet wil starten, een nieuwslezer met zijn ogen dicht.
Van groepsfoto's die mensen aan de massa bekend maken via het internet, maakt hij nieuwe composities door zichzelf ertussen te projecteren. Het kostte hem naar eigen zeggen moeite om zich aan de context van de foto aan te passen, maar het levert uiterst vermakelijk en origineel beeldmateriaal.
Zelf biedt Dullaert nu software aan via het web, die het mogelijk maakt om onder opnamen de effecten van een reeele aardbeving te zetten.
Het meest dicht bij zijn eigen gevoel waren foto's, die hij zo gemanipuleerd heeft dat de zon eruit is verdwenen. Ontkenning van de zon, zegt Dullaert.
En het meest tot de verbeelding spraken twee weggegooide VHS-tapes van bruiloften. De ene film betreft een blinde man als aanstaand echtgenoot, die ondanks dat hij de resultaten nooit heeft kunnen zien coulant meewerkt aan de cliche aandoende opnamen. Moet voor een blinde wel heel wat toewijding vragen om zich daartoe te laten zetten. Dit huwelijk zal vast wel stand hebben gehouden.
En de laatste film toont eveneens een kersvers echtpaar, zij vermoedelijk veel jonger dan hij. Of dit de opmaat was naar een duurzaam verbond betwijfel ik. Ze lacht nergens, is mogelijk nog minderjarig, haar jurk is te groot en onhandig lopen de beide echtelieden geregeld van elkaar weg uit beeld.
Wat kan ik zelf doen met alledaagse beelden, zodat zij een kunstzinnig randje krijgen?
Afgelopen zondag was ik met mijn kinderen en buurkinderen naar de speeltuin getogen. Camera mee, want je weet maar nooit.
Voor nog geen 50 euri hadden we een prima middag. Achteraf leek mij de investering helemaal de moeite waard, omdat ik een aantal beelden oogstte die tot een verhaal leidden waar ik vantvoren wel op gehoopt had, maar dat kon ik toen niet voorzien.
De foto's waar het mij om gaat treft u boven deze tekst aan. Ik legde u al eerder uit dat dat met onhandigheid te maken heeft. Ze staan ook niet in de juiste volgorde, terwijl ik toch zeker wist dat ik het goed deed. Maar affijn, ik deel nu graag het verhaal met u dat in de speeltuin voor mijn ogen zich voltrok.
foto 1, klauterend meisje
Ik nodig u uit om met deze foto te beginnen. U weet nu natuurlijk al dat hij genomen is in een speeltuin, en dat dit kind, overigens niet het mijne, gewoon aan het spelen is. Wat de foto mogelijk een ander karakter geeft dan wat er in werkelijkheid staat afgebeeld, is het materiaal van het speelobject en het feit dat er links op de foto nog een ander kind weg schiet. Het beton van de bunker moest indertijd bescherming bieden tegen oorlogsgeweld, nu wordt er gespeeld. Een eerste contrast. Maar er zou meer aan de hand kunnen zijn..
foto 2, wegrennende jongen
De suggestie van vluchtende kinderen wordt voortgezet. De jongen maakt zich in haast uit de voeten. Maar waarvoor? De grauwe achtergrond biedt weinig perspectief, noch soelaas.
foto 3, uitgestoken hand
De spanning is op een sinister hoogtepunt. Ik kan u verklappen, dat op mijn verzoek een van de spelende kinderen voor mijn lens voorbij vloog. Maar welk een schoon toeval: een uitgestoken hand, die bij mij de gedachte aan een schreeuw om hulp opriep.We zijn nu niet meer buiten, maar binnen in een obscure ruimte. Dat daar dus kinderen spelen lijkt in eerste instantie niet voor de hand te liggen. Doordat het kind naar links wijkt, is de uitweg richting het groen voor haar niet bereikbaar. Als dat maar goed afloopt...
foto 4, lopende figuur
Na de noodkreet uit de vorige foto, vond ik een toevallige passant die treffend eveneens naar links loopt in het beeld. Zie daar: de suggestie dat hij het kind achter na gaat. Het licht-donker contrast is verder afgenomen, duister overheerst. Wel krijgen we wat meer overzicht over de situatie omdat iets verder uitgezoomd is, waardoor meer van de ruimte zichtbaar is geworden. Maar veel houvast gun ik u niet- het doet beangstigend aan. U kunt zich op iets meer afstand wanen, maar dat is snel afgelopen met de volgende en laatste foto...
foto 5, de dader
En dan is daar de ontmaskering. Getroffen als een vage flits van besef, dat we hier met de kwade genius te maken hebben. De man gaat op in het donker, alsof hij er een verbond mee heeft gesloten. Arm in de zij. Zoals na een gemist doelpunt, of ten teken van de misdadige overwinning?
De figurant in kwestie is zich nadrukkelijk van geen kwaad bewust. Hij dacht gewoon voor een beeldend kunstenaar in opleiding te poseren. Dank daarvoor nog!
Zo kunnen wij dus de realiteit naar onze geest zetten. Beelden met elkaar verbinden, waardoor een volstrekt andere betekenis kan ontstaan dan wij op het eerste gezicht dachten. Gevaarlijk, maar ook aantrekkelijk. Ik hoop dat u na mijn manipulaties niet het gevoel heeft overgehouden dat u overal ten prooi zou kunnen vallen aan criminaliserende tendensen. Ook als u zich volkomen te goeder trouw onder de mensen begeeft.
Maar een gewaarschuwd mens...juist.
uw kather










woensdag 7 april 2010

studium generale; Roland van der Vorst en Hoop

Roland van der Vorst, een veelzijdig man die zich zowel in de commercie als in de wetenschap thuis voelt, deelt zijn visie over hoop. Hoop als drijvende kracht om mensen te verleiden, om mensen tot actie aan te zetten, maar ook om te misleiden.
Hij schetst een aantal assen waarlangs indelingen van verschillende categorieen hoop ontstaan. Hoopgevers kunnen respectievelijk een positieve boodschap brengen, dan wel zich ergens tegen afzetten en dit gecombineerd met hetzij het verleden hetzij de toekomst als referentiekader levert vier standpunten op ten aanzien van hoop: nostalgisch, toekomstgericht, een breuk met het verleden en het mee gaan met de actuele stroom. Vier soorten hoop ontstaan volgens van der Vorst als we de kans om te slagen af zetten tegen de tijd die we verwachtingsvol uit moeten zitten: gemoedshoop, christelijke hoop, gelegenheidshoop en prestatiehoop.
Gemoedshoop kan met name door een ervaring met beeldende kunst worden opgeroepen: het gemoed verheugt zich in de schoonheid of anderszins van het aanschouwde, maar de kans op bereiken van het weergegeven ideaal is klein. Bij de Christenen is volgens van der Vorst de kans op succes veel groter: als je je maar houdt aan de Christelijke deugden, is een plek in de hemel zo goed als zeker. Gelegenheidshoop lijkt een eigentijds verschijnsel, dat mensen een uitweg biedt om hun falen af te kopen. Zoals het investeren in een boom als je per vliegtuig reist. En prestatiehoop is tot ongekende hoogten gestegen sinds de verlichting en de technologische vooruitgang: de mens acht zichzelf in staat om op basis van kunnen de wereld naar zijn hand te zetten.

Gemoedshoop ligt het dichts bij het door mij geambieerde vak. Ik voel het vooralsnog niet als mijn taak om publiek van hoop te voorzien, maar het zou wel mooi zijn als die enkeling die in verwarring steun zoekt bij de door mij naar mijn hand gezette wereld, daar hoop uit put. Al was het alleen maar om zich minder eenzaam te wanen in de nabijheid van een gelijkgestemde geest.

Dat brengt bij mij een boekje in herinnering, dat ik jaren geleden eens kreeg van een vriendin. Zij was toen al ziek, en het gaat nu nog steeds niet veel beter. Zij verkeert in de fase van negatieve symptomen die gepaard gaan met de psychotische episodes die schyzofrenie kenmerken.
Maar dat boekje. Ze gaf het mij toen ze ervan overtuigd was de reincarnatie te zijn van de schrijfster. Olive Schreiner, het negende kind van een zendelingen echtpaar, dat in maart 1855 in Zuid-Afrika ter wereld kwam. In Dromen geeft zij in welluidende woorden de mens de hoop dat het ooit nog goed kan komen met diens geestelijke gesteldheid. Haar verhalen zijn poetisch, schilderachtig, misterieus, moralistisch. Als ware het parabels uit een ander veel verkochte boek.
Ik kon geen verhaal vinden waarin zij de hoop centraal stelt. Maar ze bracht me wel op gedachten...

In een land, hier ver vandaan, maar toch ook weer niet zo ver dat het niet bereisbaar zou zijn - als je zou willen zou je met paard en wagen nog geen etmaal onderweg zijn, maar weinig mensen kiezen daar nog voor - leefde eens een vrouw. Zij was niet oud, maar ook niet jong. Van haar werd gezegd, dat ze ooit een zekere schoonheid moet hebben gehad, maar weer anderen vonden dat haar kwaliteiten nog moesten ontluiken.
De vrouw leefde alleen. Ze bewoonde een kleine hoeve, aan de rand van een woud, dat 's zomers gonsde van de insecten die boven de bloemen dansten, en dat 's winters slechts terrein bood aan hongerige wolven, wiens gehuil dan door de kale stammen weerkaatst werd.
De vrouw had jaren alleen contact met de mensen gehad, als zij op haar muilezel de weg naar het dorp ging, om inkopen te doen en om wat van de opbrengsten van haar moestuin, wat eieren van haar kippen te slijten. En zo kon zij zich bedruipen. Ze leefde niet in overvloed, maar was niet ondervoed en stelde zich tevreden met haar situatie.
Op een dag, zij was naar de markt gegaan om wol te kopen voor een nieuwe mantel voor de komende winter, zag zij in het voorbijgaan van de kramen een oude vrouw zitten die doeken verkocht. Haar kraam was niet opvallend, er lagen lappen van onbestemde kleuren, en zij trok geen enkele aandacht voor haar waar doordat zij haar niet aanprees. Zij zat terzijde van de drukte, aan de rand van de grote bedrijvigheid, waar de markt ophield en het gewone straatleven haar eigen ritme had. De oude vrouw droeg een witte mantel, die door het dragen grauw was geworden en haar kap had ze diep over haar gezicht getrokken. De jongere vrouw wilde voorbijgaan aan de kraam, maar toen zij langs liep viel haar blik op het beschaduwde gelaat onder de kap en zij groette de oudere vrouw. Onder haar mantel stak zij haar hand uit die een halve cirkel beschreef over de lappen die voor haar lagen. Maar ik heb geen lappen nodig, dacht de jongere vrouw, en toch bleef zij staan. De beide vrouwen keken elkaar aan, geen van beiden sprak, totdat de jongere het zwijgen doorbrak, als om een toon te geven aan de onhandige leegte die zij gewaar werd, en vroeg: waarvoor dienen die lappen? De oude vrouw antwoordde, dat zij al vele lappen had verkocht om het zilver van de rijken te poetsen, maar dat haar lappen door de armen even zo goed gebruikt werden om hun zuigelingen droog te houden. De jongere vrouw hernam zich en haalde haar schouders op. Ik heb geen zilver, noch kinderen, ik heb uw waar niet nodig, zei zij. Maar de oude vrouw hield haar gevangen in haar blik vanonder haar kap en reikte haar een rode lap. Voor slechts een rijder zal deze lap u vergezellen op uw tocht, sprak zij. De jongere vrouw voorzag een bieden en afdingen en omdat de prijs haar niet kon breken, tastte zij in haar beurs en kocht de lap. Maar mag ik dan uw naam weten, zodat ik op de tocht waar u op doelt, nog aan u terug kan denken als ik de lap eens nodig mocht hebben, zei zij. Prudentia, antwoordde de oude vrouw en de jongere borg de lap in haar mand in ging verder.

De vrouw keerde terug naar haar hoeve. Zij at groenten van haar tuin en dronk water uit de bron, dat zij wekelijks met zware kruiken uit het woud putte. Die nacht sliep zij vast en bij het ontwaken kon zij zich geen droom herinneren. Zij warmde zich een kom van de melk die de geit haar die ochtend geschonken had, voerde de kippen en zag haar huis aan. Onwillekeurig greep zij naar de lap, die zij bij haar verstelwerk in de naaimand had gelegd en zette zich aan de houten tafel. Ze pakte de koperen ketel van het fornuis en wreef hem met de rode lap. Maar veel richtte haar werk niet uit. De ketel behield zijn bruin-groene huid en vertoonde onverminderd de sporen van jarenlang gebruik. Zand zou ik moeten hebben, dacht de vrouw. En zij stond op en liep haar tuin in. Maar daar trof zij slechts de vette, dikke klei waarin zij haar sla, haar rapen en radijzen teelde.

De vrouw vatte haar mand, sloeg zich een doek om de schouders en trok het woud in. De zon brak door en verlichtte de naalden van de dennen op haar pad. Dauwige banen ademde de aarde tussen de bodem door en de vrouw volgde hun spoor, zonder te weten waarnaar zij opweg was.
Toen zij moe werd en zich langs de kant van het pad te rusten wilde leggen, zag zij tegen een boom een andere vrouw zitten. Zij tekende cirkels in het zand onder de dennenbomen. Wie bent u, vroeg de vrouw die op pad was, en wat doet u hier zo alleen? Het wordt immers al kouder met deze tijd van het jaar en je moet het woud kennen om niet aan de gevaren ten prooi te vallen. De vrouw bij de boom hield haar hoofd in de richting waar het geluid vandaan kwam en glimlachte. Ze keek de vragenstelster niet aan, maar ook zonder haar blik te kruisen zag de vrouw die op weg was dat zij blind was. Ik verwachtte u al, zei de vrouw bij de boom. Hier vindt u het zand om uw ketel te schuren. Maar u heeft niet gedacht aan een beurs om het in te bewaren. De andere vrouw was verbaasd en wilde om uitleg vragen. Maar de vrouw bij de boom reikte haar een beurs van blauw vilt. Zij vulde hem met het zand waarin zij getekend had. Ik geef u deze beurs om het zand in te bewaren dat u nodig hebt. Neem hem van mij aan, u zult er wel bij varen. De ander nam de beurs aan en stak hem in de zak van haar schort. Maar zeg mij dan hoe u heet, zodat ik u op mijn tocht in dankbaarheid kan gedenken, zei zij. Justitia, antwoordde de vrouw bij de boom en zij boog haar hoofd naar de aarde waar zij verder ging met het trekken van cirkels.

Nu heb ik zand en een beurs waar ik wel bij zal varen, een rode doek om mijn ketel te wrijven, dacht de vrouw en zij wilde terugkeren naar haar hoeve.
Maar plots werd haar aandacht getrokken door een vogel, die hoog boven de toppen van de bomen cirkelde en zijn schaduw wierp op het pad van de vrouw. Zij kon hem niet thuis brengen en volgde hem met haar ogen. De bomen benamen haar het uitzicht en zij liep verder, steeds omhoog kijkend of zij de vogel nog kon zien, naar de rand van het woud. Daar kwam zij aan de voet van de bergen en de vogel cirkelde tot hij neerstreek op de plaats waar hij waarschijnlijk zijn nest had. De wind trok aan en de vrouw mistte de beschutting van het woud nu zij slechts haar omslagdoek had om zich te warmen. Haar nieuwsgierigheid leidde haar verder in de richting van de bergen, maar ze wist dat ze het nest van de vogel niet zou kunnen vinden. Ze kende het pad niet waarop ze ging, maar genoot van het vergezicht. Ze keek nu neer op de bomen, zag om naar haar hoeve die ver achter haar lag. En boven zich zag ze wolken samenpakken, donker en dreigend, ze huiverde. Ik moet weer teruggaan, dacht ze en draaide zich om. Ongelukkig stapte ze op een loszittende steen en verstuikte haar enkel. Ze probeerde zich op te richten, liet haar gewicht op haar goede been rusten en keek om naar een stok om steun aan te hebben. Maar zij zag slechts de mossige stenen, de zwakke helmen van berggras. Hulpeloos keek ze om zich heen, het blazen van de wind in haar oren. Daar hoorde ze wat, boven het jagen van de wind uit, een stem die zong. Vast en sterk klonken de flarden die zij opving. Ze probeerde te ontdekken waar het gezang vandaan gekomen kon zijn, maar het bleef weer weg. Ze was alleen in de aantrekkende storm die haar ogen verblindde door de tranen die hij aan blies. Moedeloos liet zij zich weer op de grond zakken en tastte in haar schort naar een doek om haar gezicht te betten. Zij voelde de beurs met het zand en zag de blinde vrouw weer voor zich. Toen schrok zij op doordat zij een gewicht op haar schouder voelde. Ze keerde zich instinctief om om te zien wat er achter haar was, en zag de laarzen van een man. Grote, bruine laarzen, die geleden hadden onder de afstanden die zij afgelegd hadden, de omstandigheden waaronder zij gediend hadden. De vrouw keek op en zag het gezicht van een sterke, zongeblakerde man die met zijn koele blauwe ogen op haar neerzag. Op zijn rug droeg hij een ransel waaruit een stok stak waaraan een handbijl bungelde. Wie bent u? vroeg de vrouw verschrikt. Ik ben Fortitudo, zei de man. Ik zou je aan een stok kunnen helpen, maar beter is het als je zelf de weg terug vindt. Een stok, geef mij alstublieft een stok, zodat ik houvast heb om de weg naar beneden te gaan, en mij kan weren tegen de wolven die beneden in het woud al hun maaltijd bezingen, zei de vrouw.
Nee, zei de man, mijn hulp zal jou niet baten. Ik kan je niet geven wat je zoekt, je zult er zelf iets op moeten vinden. Wees niet zo hard en gun mij uw steun, smeekte de vrouw. Maar de man had zich al omgedraaid en met enkele behendige sprongen verdween hij tussen de rotsen.

De wind loeide. De vrouw wilde terug naar haar huis. In het woud huilden de wolven. De kou van de wind sneed door haar beenderen en gezeten op haar rok liet zij zich naar beneden glijden, over de gladde stenen. Toen zij weer aan de rand van het woud was, vond ze een stevige tak waarop zij kon leunen. Bang zette ze de tocht voort, het janken van de wind en wolven als een canon om haar heen.
Voetje voor voetje vervolgde ze haar weg. Regen doorweekte haar kleren, ze wilde dat ze thuis was en zich kon drogen bij het vuur van haar haard. Waarom ben ik weggegaan, vroeg ze zich af. Een antwoord had ze niet. De wolven kwamen nader, ze zag hun schimmen tussen de dikke regen en de stammen van de bomen. Steeds dichterbij kwamen ze, in nauwer sluitende cirkels slopen ze op de vrouw toe. Nu zag ze hun gloeiende ogen door de striemende regenflarden en de zware stammen heen. Ga! riep ze, ga, en laat mij met rust! Ze zwaaide met haar tak, maar de beesten lieten zich niet verjagen. Ze waren nu zo dichtbij dat ze hun tanden kon zien flikkeren onder het van regen druipende opgetrokken tandvlees. Ga weg, riep ze weer en ze maaide met haar stok in het rond. Hinkend, steeds sneller om haar as draaiend sloeg ze om zich heen. De bulderende wind, de slagregen, het grommen van de dieren, zij hoorde het niet meer. Als een bezetene sloeg ze, kliefde ze de lucht, hakte in het niets. Totdat ze voelde dat haar tak brak. Plotsklaps stond ze stil en zocht naar wat ze geraakt had. Ze wist dat nu ze niet meer als een dolleman bewoog, ze ten prooi zou vallen aan de vraatzucht van de wolven. Maar behalve de wind en de regen die haar geselden, wild nog maar wel al kalmer, gebeurde er niets. De wolven, dacht ze, maar ze zag ze niet. Daar lag haar stok, in tweeen op de grond aan haar voeten, en bij zoom van haar rok lag een grote grijze wolf. Ze had hem gedood.

Opgetogen, met een haar onbekende energie beende ze verder, op weg naar haar huis. En na een niet te duiden tijd opende ze de deur van haar hoeve. De storm was geluwd, de regen miezerde nog na. Ze trok de natte kleren uit, hing ze bij de haard te drogen en haar blik viel op de koperen ketel. In de zak van haar schort vond ze de beurs met zand en ze glimlachte. Met de beurs in haar hand viel ze in haar alkoof in slaap.

De volgende morgen werd de vrouw wakker van een zacht geklop op haar deur. Ze deed open en voor haar stond een geestelijke. Zijn pij was gescheurd, zijn huid gehavend. Wat komt u doen,vroeg de vrouw. Ik ben ziek en zoek onderdak om aan te kunnen sterken, zei de geestelijke. Maar waar komt u vandaan, vroeg de vrouw weer. Mijn kerk heeft mij verstoten. Ik was een belangrijk kardinaal, maar ik vergreep mij aan de schoonheid van jonge knapen. Nu ben ik ziek en ik vraag u om hulp.
De vrouw stelde geen vragen meer en liet de man binnen. Zij legde hem te rusten in haar stee.
De man at de groenten uit de tuin van de vrouw, 's avonds zaten zij gezamenlijk bij het haardvuur, terwijl de vrouw met het zand uit de beurs en de rode lap uit haar mand haar ketel schuurde. De maanden verstreken, zij vroeg niet en hij vertelde niet.
Tot op een dag de man zich strekte, de vrouw aankeek en tot haar zei: mijn tijd zit er hier op. Ik ben genezen en ga weer. U hebt mij onderdak gegeven, u hebt mij gevoed en verzorgd. Dank voor uw gastvrijheid.
Maar ik weet niet eens hoe u heet, zei de vrouw. Ik ben Temperantia, zei de man, ik ben u veel verschuldigd. Aardse goederen kan ik u niet geven, maar u bent al een rijk mens. Slechts mijn aanwezigheid is wat ik u nalaat.
Wat een vreemde naam voor een man, dacht de vrouw. En ze liep met hem naar de deur. Ze gaven elkaar een hand en zij zwaaide hem na totdat hij tussen de bomen verdween. In de tuin van de vrouw bloeide de hop. De venkel geurde en de rozen groeiden tot aan de rand van haar dak. De zon scheen tussen de wolken door.

Arte perennat amor.

uw kather

woensdag 31 maart 2010

studium generale; coen van zwol en de grote kassuccessen


Allereerst wil ik hier mijn excuses maken voor eerdere blogs, waarin ik in strijd met de opzet van studium generale ongegeneerd een aantal negatieve meningen ventileerde. Dit was te makkelijk, onterecht en ik heb de betreffende blogs aangepast.
Coen van Zwol, recensent voor film en theater bij het NRC, vertelt over emotie in de film. Van Hitchcock tot Brecht, haalt hij voorbeelden aan van hoe verschillende filmmakers verschillend zijn omgesprongen met het verbeelden van emoties.
Alles lijkt geregiseerd, maar soms speelt toeval, de intuitie tijdens de opname van een scene een rol. Van Zwol geeft een aantal uitdrukkingsmogelijkheden: het spel van de acteurs, het camerastandpunt, de opbouw van shots, de montage, kleding, decors. In sommige films zijn decors bewust gebruikt om een emotie over te brengen (La Futura, '60). Cameragebruik kan ook bijdragen aan het opbouwen van een spanning: een steeds grotere groothoek stelt de filmer in staat om dichter in te zoomen en zo uiteindelijk een claustrofobisch effect op de kijker te bewerkstelligen (Twelve Angry men).
Volgens van Zwol worden vooral de emoties rond liefde en dood, begeerte en verlies getoond in films. De spanning, suspence naar Hitchcock, blijkt door de eeuwen heen publiek te trekken. Waar Plato hierin nog aanleiding zag om alle toneel te verbieden omdat zij tot zedelijke bederf zou leiden, vond Aristoteles dat het volgen van wetten juist kon bijdragen tot verheffing van de zeden. Eenheid van tijd, plaats en handeling, uitmondend in een catharsis was en is voor velen het recept voor een vermakelijk en stichtend stukje spanninng.
Van Zwol merkt op dat vanaf de jaren 60 er een omslag waarneembaar is in de filmwereld: mensen hebben steeds sterkere prikkels nodig om zich geentertaind te voelen. Regisseurs laten zoveel mogelijk expliciet zien, gebruik makend van de nieuwste mogelijkheden op het gebied van special effects. Een terugkeer naar de wreedheden in Romeinse arena's en Middel Eeuwse martelkamers lijkt de wetmatige herhaling van de geschiedenis te belichamen. We denken wel dat we ons verder ontwikkelen - het experimenteren met een vierde dimensie waarbij toeschouwers door fysieke effecten in de film betrokken worden - maar in wezen is er met uiterste genres zoals de martelporno niet erg veel vooruitgang te constateren. We zijn murw. Er wordt wel veel geld verdiend in de film, dat wel. En dat grote geld, verdiend aan grote kassuccessen corrumpeert. Ik heb de indruk dat het kunstzinnige element in de film verloochend is ten gunste van geldelijk gewin. Dat zou toch ook anders moeten kunnen?

Ik vraag mij dan ook af of er zielen zijn die de film niet zo zeer als een potentiele melkkoe beschouwen, maar die haar tot kunst wensen te verheffen. Welke principes hanteren deze regisseurs, hoe kijken zij tegen de film als kunstuiting aan? Van welke methodes wordt daarbij gebruik gemaakt? Welke verantwoordelijkheden legt dat bij de maker en wat vinden we daarvan terug in de moderne kunstindustrie in brede zin? Wat zou de moderne kunstenaar zich af moeten vragen bij de uitoefening van zijn ambacht en de schepping van een werkstuk en wat betekent dat voor de opleidingen tot erkend kunstenaar?
U had van mij nog enige bespiegelingen tegoed over hoe een kunstenaar zich zou kunnen ontwikkelen en mijn ideeen over de basis daarvan die in de opleidingen gelegd zou kunnen worden. Het eind van het eerste deel van de lezingen-cyclus over emoties en kunst wil ik daar graag voorgebruiken.

Definitiekwesties
Andrei Tarkovsky verontschuldigt zich in zijn boek De Verzegelde Tijd, Historische uitgeverij Groningen, 1991 voor het feit dat hij zich genoodzaakt voelt naar pen en papier te grijpen om zijn bedoelingen duidelijk te kunnen maken. Liever had hij gezien dat zijn films voor zich spraken. Maar nuchter merkt hij op, dat kunst en dus ook zijn kunst, het brede publiek over het algemeen niet kan verlichten.
In de jaren 60, 70 en 80 van de vorige eeuw maakte deze Russische regisseur een aantal prachtige films, die van een heel andere kwaliteit zijn dat wat zowel toen als nu gebruikelijk is. Ik herinner mij De Stoomwals en de Viool, die ik als kind zag. Ik begreep er niets van, maar voelde me op een voor mij ongekende manier volledig opgenomen in de werkelijkheid van die film. Een dergelijke ervaring heb ik later nog maar zelden gehad bij het kijken naar films.

Tarkovsky brengt in zijn boek de moed op om een definitie te geven van kunst en daar kritische consequenties aan te verbinden voor zijn eigen werk.
Voor hem ligt de algemene functie van kunst in het idee van kennen, van het bereiken van een inzicht dat op waarheid is gebaseerd, dat met een catharsis tot stand komt. Of met het oproepen van vragen omtrent deze waarheid. Tarkovsky bedoelt hier geen absolute, wetenschappelijk verifieerbare waarheid, maar een waarachtige geestelijke beleving die een toeschouwer overkomt op het moment dat hij oog in oog, oor in oor met kunst staat. Dat kan voor ieder verschillend zijn, maar authenticiteit is de rode draad, de verbindende factor.
De kunstenaar schept een beeld dat inzicht verschaft in het absolute, het spirituele verlangen naar een ideaal. Hoewel er nog niemand in geslaagd is om dit ideaal te definieren, gaat Tarkovsky ervan uit, dat het doormaken van een geestelijke ontwikkeling ons dichter bij dat ideaal brengt. Hij grijpt terug op bijbelse idealen waarin zelfopoffering, belangenloosheid, het goede, de liefde benadrukt worden. Maar hij is niet dogmatisch in de zin dat hij de wet wenst voor te schrijven. Het vereist nogal wat inzicht in de menselijke geest om hem hierin te kunnen begrijpen en te volgen, zonder hem tot karikatuur te vermaken van alles wat vaag is.

Afbakening
Tarkosvsky hekelt de moderne massa-consumptie maatschappij die de ziel verminkt en de weg blokkeert naar de kernvragen van het menselijk bestaan, naar bewustwording van de mens van zichzelf als geestelijk wezen.
En hij hekelt evengoed de kunstenaars die zich op een volgens hem niet-authentieke manier kwijten van hun opdracht. Zo stelt hij over de Sixtijnse Madonna van Rafael (zie afbeelding) dat de kunstenaar naar zijn smaak veel te expliciet te werk is gegaan, en daarmee oppervlakkig en bloedeloos is geworden. Rafael concentreert zich slechts op het illustreren van een gedachte en boet daarvoor in op intensiteit en energie. Als ware hij meester over de beleving van de toeschouwers, dwingt hij de kijker een interpretatie, een beleving op, die door haar uitbeelding al volledig verklaard is en daarom geen catharsis of dieper inzicht in de menselijke geest teweeg kan brengen.

Middelen en methoden
Tarkovsky bedient zich net als andere regisseurs van bekende filmische middelen. Hij onderscheidt zich echter, door een uniek gebruik daarvan. En juist dit unieke gebruik opent de poort naar het grotere geheel, de door hem nagestreefde absolute waarheid van de geest. Volgens Tarkovsky is de waarheid slechts te vinden, te benaderen door een volstrekt unieke uiting daarvan. In het individuele ligt het universele; in het universele ontplooit zich het individuele.
Tarkovsky zal zelden een scene op basis van een idee opzetten. Hij laat zich op de set leiden door zijn eigen intuitie, maar ook door de ingevingen van het team waarmee hij werkt.
Qua camerastandpunt zal hij voorkomen, dat emoties als het ware overbelicht in beeld komen - veel blijft doelbewust impliciet - zodat de toeschouwer noodgedwongen bij zichzelf te rade moet gaan en na moet proberen te voelen wat de filmer in beeld bracht.
Acteurs laat hij meestal geen kennis nemen van het volledige scenario. Hiermeer bereikt hij dat de spelers niet onbewust kunnen door laten schemeren hoe het hen verder zal vergaan, maar dat de spanning in de opbouw en de afwikkeling van gevoelens bewaard blijft. Net als in een gewoon mensenleven, waarbij we vantevoren nauwelijks kunnen weten wat ons te wachten staat.
Muziek in de film vindt Tarkovsky in principe overbodig, omdat het de authenticiteit van het filmische beeld kan verstoren. Hij gebruikt muziek hooguit als refrein, om verbanden in zijn films aan te brengen.

Verantwoordelijkheid
Film impliceert voor Tarkovsky een volledige ervaring van de werkelijkheid. Kijkers worden niet slechts symbolen of hieroglyfen aangeboden, maar een wereld die zij alsof het een levensechte droom betreft, ervaren als werkelijk. In de schilderkunst zal volgens hem niemand het in zijn hoofd halen om de prent met de werkelijkheid te vergelijken, bij de filmkunst is dit nu juist essentieel.
Nu realiseert Tarkovsky zich dat de toeschouwer vooral belangstelling heeft voor wat hij noemt exotische onderwerpen, die zich ver van het leven van alledag bevinden. Hij verklaart dit door de toeschouwer ervan te verdenken dat hij in de misvatting verkeert zijn eigen leven voldoende te kennen en zich graag laat verstrooien door volstrekt andere, afwijkende ervaringen.
Dit probleem veronderstelt hij bij alle kunstvormen: mensen zijn eerder geneigd tot het zoeken van vermaak en niet bereid tot de worsteling die naar diepgang leidt.
Hier ziet hij een verantwoordelijkheid voor kunstenaars: zij beinvloeden de publieke smaak en zouden zich verre moeten houden van het produceren van werken die de morele ongevoeligheid bij het gros van de mensen bevestigen. De kunstenaar heeft een taak de smaak van het publiek te vormen en te cultiveren, door middel van zijn unieke, dat wil zeggen authentieke, beroep op waarheidsvinding.
Aanvaardt een kunstenaar deze roeping, dan betekent dat dat hij bereid is zich dienstbaar op te stellen omwille van zijn talent. Hij beperkt zich in zijn vrijheid om willekeurig ieder stuiptrekking van het ego wereldkundig te maken. Hij beperkt zich tot het goede, ware, moreel zuivere. De innerlijke vrijheid van een kunstenaar zit hem in het aanwenden van zijn talent ten behoeve van de stichting van de massa. Daarvoor is het essentieel dat de kunstenaar de te verbeelden menselijke strevens, verlangens, gevoelens kent, en dat hij niet slechts vanuit de illustratie van een concept handelt. Bovendien dient volgens Tarkovsky de kunstenaar niet zelf aanwezig te zijn in het eindproduct, zodat hij in feite ter verheerlijking van zichzelf iets geschapen heeft, maar is hij slechts het medium waarlangs een universeel proces tot stand komt.

Artistieke attitude
Ik kan mij zo voorstellen, dat een aantal van degenen die deze tekst onder ogen krijgen, bij mijn zeer beknopte weergave van de ideeen van Tarkovsky afhaken. Ik kan mij voorstellen, dat u geen idee heeft waar dergelijk poetisch gewauwel goed voor kan zijn. Dat u bij voorbaat al een verlammende vermoeing bemerkt in het proberen te begrijpen van wat bedoeld wordt. Of dat u ueberhaupt afknapt op mijn weergave daarvan. U allen verwijs ik enthousiast naar SBS 6 of aanverwante etherpiraat; daar vindt u wellicht meer rust.
Maar ik beken, dat ook ik ernstig worstel met de opvattingen van de geniale regisseur. Ik ben het eens met zijn ideeen over de functie van kunst, welke verantwoordelijkheid dat legt bij de maker. Ik voel wel zo ongeveer aan waar de absolute menselijke waarheid in gelegen zou kunnen zijn, ik kan mij veel voorstellen bij het streven naar het goede, ik begrijp ook nog dat een ego-statement misschien wel voor mijzelf leuk is, maar de massa niets te bieden heeft. Nee, waar ik vooral op dit moment volstrekt vastloop, is hoe ik in godsnaam onzichtbaar kan blijven in wat ik maak.
Mijn handschrift mag u kennen, mijn drijfveren wil ik ook nog wel blootgeven, maar waar het gaat om mijn particuliere belangen zou ik toch zeer terughoudend moeten zijn. En dat lukt mij god-beter-het niet!
Want ook al zou ik in het dienen van mijn eigen belang louter het goede voor de mensheid voor ogen hebben, ik ben geen volstrekte altruist. Ik ben gevormd en nog merkbaar geketend door verleden en omgeving. Ik ben rijk en arm tegelijk - en van daaruit wens ik te delen dan wel te compenseren.

Maar laat ik eens een sprong in het ongwisse wagen. Laat ik mijzelf die onbeholpenheid vergeven, en me concentreren op de vragen die ik hoop te beantwoorden in de loop van mijn opleiding.
Dan heb ik het nodig, dat ik reflectie krijg op mijn motieven in mijn werk. Dan heb ik het nodig dat mijn wijze leermeesters mij uitdagen om een standpunt in te nemen ten aanzien van de verantwoordelijkheid die ik draag voor wat ik maak. Dan heb ik het nodig, dat mijn kennis en inzicht van de menselijke geest wordt uitgebreid. Dan heb ik het ook nodig dat mijn vakmanschap wordt gestimuleerd. Nu, dat laatste dat geloof ik wel op deze koninklijke opleiding. Maar de voorafgaande vragen schijnen mij toe als echo's in de duisternis.
Ik roep geinteresseerden dan ook op om zich te verdiepen in de mogelijkheden van scholing op het gebied van artistieke attitude. Jawel, attitude is naar klank al arrogant, maar in mijn opleiding tot psychotherapeut alsook in mijn werk als jurist is het toch vanzelfsprekend dat de houding die je aanneemt ten opzichte van je vak onderdeel uitmaakt van je bewustzijn.

Wat heb ik fout gedaan?
Zoals u inmiddels wel van mij gewend bent, laat ik u graag kennis nemen van mijn laatste werk. Hoewel mijn docenten het werk inspirerend noemden, met zelfs interessante schilderkundige ontwikkelingen, wil ik toch even uitspitten wat er gelet op de wijsheid van een Tarkovsky aan mankeert.
U treft een stal-tafereel aan, waarin naast de nodige dynamiek aandacht wordt gevraagd voor het centraal afgebeelde stilleven. Verder heb ik slechts dieren herkenbaar afgebeeld, dood of levend, en laat ik het aan uw fantasie over wie een dergelijke toestand heeft geregisseerd. De factor mens is slechts in uiterst perspectief waarneembaar, als zich in tegengestelde richtingen begevende condensatiesporen van vliegtuigen.
Tot zover mijn ideeen bij de totstandkoming van dit product.
Maar waar zit ik nu in de weg, waar zou ik u kunnen verhinderen om enige universele waarheid omtrent het leven alszodanig te ervaren?
Ik heb het schilderij niet bedacht, echt waar, het is als het ware gaandeweg ontstaan. Dus een conceptuele illustratie kunt u mij hopelijk niet verwijten.
Ik heb vooral de verlatenheid, de afwezigheid van een zorgzame schepper, het ontbreken van een verantwoordelijke set-manager willen afbeelden. Een in de steek gelaten janboel, een maaltijd staat klaar, maar erg uitnodigend zal het toch niet overkomen. En hier voel ik mij betrapt: ik doe een appel op u als toeschouwer, om met mij die eenzaamheid te delen, ik daag u uit om te beslissen of u van het brood en de wijn, het water en de vis zal consumeren, maar ik biedt u geen uitzicht op enige gezamenlijkheid, laat staan gezelligheid. Bovendien bedien ik mij van nogal theatrale beeldmotieven.
Strikt genomen kan dit dus, volgens het Tarkovsky-concept. Ik roep vragen op die u wellicht inspireren tot diepere gedachten over de menselijke eenzaamheid - een van de diepere menselijke waarheden die om een oplossing vraagt. Toch voel ik mij beschaamd in het gebrek aan vakmanschap, mijn theatrale aanleg, en zou ik willen wegkruipen voor de leegte in mijzelf die ik hiermee prijs heb gegeven. Ik ben bang dat ik nog teveel gebruik maak van special-effects. Waar ik sputter tegen het gore geld, weet ik dat ik niet zal bedanken als iemand een miljoen biedt voor dit werk. En ik heb ook nog geen antwoord, laat staan een vorm gevonden om de theatrale leegte te compenseren. Hier helpt op dit moment alleen de kortstondige roes van een glas wijn. Wellicht dat in beneveling de sluiers naar het waarachtige voor mijn waarheid willen wijken.

In vino veritas,

uw kather