welcome

DIS DEABUS GRATIA







feel free to enjoy



feel free to react















woensdag 31 maart 2010

studium generale; coen van zwol en de grote kassuccessen


Allereerst wil ik hier mijn excuses maken voor eerdere blogs, waarin ik in strijd met de opzet van studium generale ongegeneerd een aantal negatieve meningen ventileerde. Dit was te makkelijk, onterecht en ik heb de betreffende blogs aangepast.
Coen van Zwol, recensent voor film en theater bij het NRC, vertelt over emotie in de film. Van Hitchcock tot Brecht, haalt hij voorbeelden aan van hoe verschillende filmmakers verschillend zijn omgesprongen met het verbeelden van emoties.
Alles lijkt geregiseerd, maar soms speelt toeval, de intuitie tijdens de opname van een scene een rol. Van Zwol geeft een aantal uitdrukkingsmogelijkheden: het spel van de acteurs, het camerastandpunt, de opbouw van shots, de montage, kleding, decors. In sommige films zijn decors bewust gebruikt om een emotie over te brengen (La Futura, '60). Cameragebruik kan ook bijdragen aan het opbouwen van een spanning: een steeds grotere groothoek stelt de filmer in staat om dichter in te zoomen en zo uiteindelijk een claustrofobisch effect op de kijker te bewerkstelligen (Twelve Angry men).
Volgens van Zwol worden vooral de emoties rond liefde en dood, begeerte en verlies getoond in films. De spanning, suspence naar Hitchcock, blijkt door de eeuwen heen publiek te trekken. Waar Plato hierin nog aanleiding zag om alle toneel te verbieden omdat zij tot zedelijke bederf zou leiden, vond Aristoteles dat het volgen van wetten juist kon bijdragen tot verheffing van de zeden. Eenheid van tijd, plaats en handeling, uitmondend in een catharsis was en is voor velen het recept voor een vermakelijk en stichtend stukje spanninng.
Van Zwol merkt op dat vanaf de jaren 60 er een omslag waarneembaar is in de filmwereld: mensen hebben steeds sterkere prikkels nodig om zich geentertaind te voelen. Regisseurs laten zoveel mogelijk expliciet zien, gebruik makend van de nieuwste mogelijkheden op het gebied van special effects. Een terugkeer naar de wreedheden in Romeinse arena's en Middel Eeuwse martelkamers lijkt de wetmatige herhaling van de geschiedenis te belichamen. We denken wel dat we ons verder ontwikkelen - het experimenteren met een vierde dimensie waarbij toeschouwers door fysieke effecten in de film betrokken worden - maar in wezen is er met uiterste genres zoals de martelporno niet erg veel vooruitgang te constateren. We zijn murw. Er wordt wel veel geld verdiend in de film, dat wel. En dat grote geld, verdiend aan grote kassuccessen corrumpeert. Ik heb de indruk dat het kunstzinnige element in de film verloochend is ten gunste van geldelijk gewin. Dat zou toch ook anders moeten kunnen?

Ik vraag mij dan ook af of er zielen zijn die de film niet zo zeer als een potentiele melkkoe beschouwen, maar die haar tot kunst wensen te verheffen. Welke principes hanteren deze regisseurs, hoe kijken zij tegen de film als kunstuiting aan? Van welke methodes wordt daarbij gebruik gemaakt? Welke verantwoordelijkheden legt dat bij de maker en wat vinden we daarvan terug in de moderne kunstindustrie in brede zin? Wat zou de moderne kunstenaar zich af moeten vragen bij de uitoefening van zijn ambacht en de schepping van een werkstuk en wat betekent dat voor de opleidingen tot erkend kunstenaar?
U had van mij nog enige bespiegelingen tegoed over hoe een kunstenaar zich zou kunnen ontwikkelen en mijn ideeen over de basis daarvan die in de opleidingen gelegd zou kunnen worden. Het eind van het eerste deel van de lezingen-cyclus over emoties en kunst wil ik daar graag voorgebruiken.

Definitiekwesties
Andrei Tarkovsky verontschuldigt zich in zijn boek De Verzegelde Tijd, Historische uitgeverij Groningen, 1991 voor het feit dat hij zich genoodzaakt voelt naar pen en papier te grijpen om zijn bedoelingen duidelijk te kunnen maken. Liever had hij gezien dat zijn films voor zich spraken. Maar nuchter merkt hij op, dat kunst en dus ook zijn kunst, het brede publiek over het algemeen niet kan verlichten.
In de jaren 60, 70 en 80 van de vorige eeuw maakte deze Russische regisseur een aantal prachtige films, die van een heel andere kwaliteit zijn dat wat zowel toen als nu gebruikelijk is. Ik herinner mij De Stoomwals en de Viool, die ik als kind zag. Ik begreep er niets van, maar voelde me op een voor mij ongekende manier volledig opgenomen in de werkelijkheid van die film. Een dergelijke ervaring heb ik later nog maar zelden gehad bij het kijken naar films.

Tarkovsky brengt in zijn boek de moed op om een definitie te geven van kunst en daar kritische consequenties aan te verbinden voor zijn eigen werk.
Voor hem ligt de algemene functie van kunst in het idee van kennen, van het bereiken van een inzicht dat op waarheid is gebaseerd, dat met een catharsis tot stand komt. Of met het oproepen van vragen omtrent deze waarheid. Tarkovsky bedoelt hier geen absolute, wetenschappelijk verifieerbare waarheid, maar een waarachtige geestelijke beleving die een toeschouwer overkomt op het moment dat hij oog in oog, oor in oor met kunst staat. Dat kan voor ieder verschillend zijn, maar authenticiteit is de rode draad, de verbindende factor.
De kunstenaar schept een beeld dat inzicht verschaft in het absolute, het spirituele verlangen naar een ideaal. Hoewel er nog niemand in geslaagd is om dit ideaal te definieren, gaat Tarkovsky ervan uit, dat het doormaken van een geestelijke ontwikkeling ons dichter bij dat ideaal brengt. Hij grijpt terug op bijbelse idealen waarin zelfopoffering, belangenloosheid, het goede, de liefde benadrukt worden. Maar hij is niet dogmatisch in de zin dat hij de wet wenst voor te schrijven. Het vereist nogal wat inzicht in de menselijke geest om hem hierin te kunnen begrijpen en te volgen, zonder hem tot karikatuur te vermaken van alles wat vaag is.

Afbakening
Tarkosvsky hekelt de moderne massa-consumptie maatschappij die de ziel verminkt en de weg blokkeert naar de kernvragen van het menselijk bestaan, naar bewustwording van de mens van zichzelf als geestelijk wezen.
En hij hekelt evengoed de kunstenaars die zich op een volgens hem niet-authentieke manier kwijten van hun opdracht. Zo stelt hij over de Sixtijnse Madonna van Rafael (zie afbeelding) dat de kunstenaar naar zijn smaak veel te expliciet te werk is gegaan, en daarmee oppervlakkig en bloedeloos is geworden. Rafael concentreert zich slechts op het illustreren van een gedachte en boet daarvoor in op intensiteit en energie. Als ware hij meester over de beleving van de toeschouwers, dwingt hij de kijker een interpretatie, een beleving op, die door haar uitbeelding al volledig verklaard is en daarom geen catharsis of dieper inzicht in de menselijke geest teweeg kan brengen.

Middelen en methoden
Tarkovsky bedient zich net als andere regisseurs van bekende filmische middelen. Hij onderscheidt zich echter, door een uniek gebruik daarvan. En juist dit unieke gebruik opent de poort naar het grotere geheel, de door hem nagestreefde absolute waarheid van de geest. Volgens Tarkovsky is de waarheid slechts te vinden, te benaderen door een volstrekt unieke uiting daarvan. In het individuele ligt het universele; in het universele ontplooit zich het individuele.
Tarkovsky zal zelden een scene op basis van een idee opzetten. Hij laat zich op de set leiden door zijn eigen intuitie, maar ook door de ingevingen van het team waarmee hij werkt.
Qua camerastandpunt zal hij voorkomen, dat emoties als het ware overbelicht in beeld komen - veel blijft doelbewust impliciet - zodat de toeschouwer noodgedwongen bij zichzelf te rade moet gaan en na moet proberen te voelen wat de filmer in beeld bracht.
Acteurs laat hij meestal geen kennis nemen van het volledige scenario. Hiermeer bereikt hij dat de spelers niet onbewust kunnen door laten schemeren hoe het hen verder zal vergaan, maar dat de spanning in de opbouw en de afwikkeling van gevoelens bewaard blijft. Net als in een gewoon mensenleven, waarbij we vantevoren nauwelijks kunnen weten wat ons te wachten staat.
Muziek in de film vindt Tarkovsky in principe overbodig, omdat het de authenticiteit van het filmische beeld kan verstoren. Hij gebruikt muziek hooguit als refrein, om verbanden in zijn films aan te brengen.

Verantwoordelijkheid
Film impliceert voor Tarkovsky een volledige ervaring van de werkelijkheid. Kijkers worden niet slechts symbolen of hieroglyfen aangeboden, maar een wereld die zij alsof het een levensechte droom betreft, ervaren als werkelijk. In de schilderkunst zal volgens hem niemand het in zijn hoofd halen om de prent met de werkelijkheid te vergelijken, bij de filmkunst is dit nu juist essentieel.
Nu realiseert Tarkovsky zich dat de toeschouwer vooral belangstelling heeft voor wat hij noemt exotische onderwerpen, die zich ver van het leven van alledag bevinden. Hij verklaart dit door de toeschouwer ervan te verdenken dat hij in de misvatting verkeert zijn eigen leven voldoende te kennen en zich graag laat verstrooien door volstrekt andere, afwijkende ervaringen.
Dit probleem veronderstelt hij bij alle kunstvormen: mensen zijn eerder geneigd tot het zoeken van vermaak en niet bereid tot de worsteling die naar diepgang leidt.
Hier ziet hij een verantwoordelijkheid voor kunstenaars: zij beinvloeden de publieke smaak en zouden zich verre moeten houden van het produceren van werken die de morele ongevoeligheid bij het gros van de mensen bevestigen. De kunstenaar heeft een taak de smaak van het publiek te vormen en te cultiveren, door middel van zijn unieke, dat wil zeggen authentieke, beroep op waarheidsvinding.
Aanvaardt een kunstenaar deze roeping, dan betekent dat dat hij bereid is zich dienstbaar op te stellen omwille van zijn talent. Hij beperkt zich in zijn vrijheid om willekeurig ieder stuiptrekking van het ego wereldkundig te maken. Hij beperkt zich tot het goede, ware, moreel zuivere. De innerlijke vrijheid van een kunstenaar zit hem in het aanwenden van zijn talent ten behoeve van de stichting van de massa. Daarvoor is het essentieel dat de kunstenaar de te verbeelden menselijke strevens, verlangens, gevoelens kent, en dat hij niet slechts vanuit de illustratie van een concept handelt. Bovendien dient volgens Tarkovsky de kunstenaar niet zelf aanwezig te zijn in het eindproduct, zodat hij in feite ter verheerlijking van zichzelf iets geschapen heeft, maar is hij slechts het medium waarlangs een universeel proces tot stand komt.

Artistieke attitude
Ik kan mij zo voorstellen, dat een aantal van degenen die deze tekst onder ogen krijgen, bij mijn zeer beknopte weergave van de ideeen van Tarkovsky afhaken. Ik kan mij voorstellen, dat u geen idee heeft waar dergelijk poetisch gewauwel goed voor kan zijn. Dat u bij voorbaat al een verlammende vermoeing bemerkt in het proberen te begrijpen van wat bedoeld wordt. Of dat u ueberhaupt afknapt op mijn weergave daarvan. U allen verwijs ik enthousiast naar SBS 6 of aanverwante etherpiraat; daar vindt u wellicht meer rust.
Maar ik beken, dat ook ik ernstig worstel met de opvattingen van de geniale regisseur. Ik ben het eens met zijn ideeen over de functie van kunst, welke verantwoordelijkheid dat legt bij de maker. Ik voel wel zo ongeveer aan waar de absolute menselijke waarheid in gelegen zou kunnen zijn, ik kan mij veel voorstellen bij het streven naar het goede, ik begrijp ook nog dat een ego-statement misschien wel voor mijzelf leuk is, maar de massa niets te bieden heeft. Nee, waar ik vooral op dit moment volstrekt vastloop, is hoe ik in godsnaam onzichtbaar kan blijven in wat ik maak.
Mijn handschrift mag u kennen, mijn drijfveren wil ik ook nog wel blootgeven, maar waar het gaat om mijn particuliere belangen zou ik toch zeer terughoudend moeten zijn. En dat lukt mij god-beter-het niet!
Want ook al zou ik in het dienen van mijn eigen belang louter het goede voor de mensheid voor ogen hebben, ik ben geen volstrekte altruist. Ik ben gevormd en nog merkbaar geketend door verleden en omgeving. Ik ben rijk en arm tegelijk - en van daaruit wens ik te delen dan wel te compenseren.

Maar laat ik eens een sprong in het ongwisse wagen. Laat ik mijzelf die onbeholpenheid vergeven, en me concentreren op de vragen die ik hoop te beantwoorden in de loop van mijn opleiding.
Dan heb ik het nodig, dat ik reflectie krijg op mijn motieven in mijn werk. Dan heb ik het nodig dat mijn wijze leermeesters mij uitdagen om een standpunt in te nemen ten aanzien van de verantwoordelijkheid die ik draag voor wat ik maak. Dan heb ik het nodig, dat mijn kennis en inzicht van de menselijke geest wordt uitgebreid. Dan heb ik het ook nodig dat mijn vakmanschap wordt gestimuleerd. Nu, dat laatste dat geloof ik wel op deze koninklijke opleiding. Maar de voorafgaande vragen schijnen mij toe als echo's in de duisternis.
Ik roep geinteresseerden dan ook op om zich te verdiepen in de mogelijkheden van scholing op het gebied van artistieke attitude. Jawel, attitude is naar klank al arrogant, maar in mijn opleiding tot psychotherapeut alsook in mijn werk als jurist is het toch vanzelfsprekend dat de houding die je aanneemt ten opzichte van je vak onderdeel uitmaakt van je bewustzijn.

Wat heb ik fout gedaan?
Zoals u inmiddels wel van mij gewend bent, laat ik u graag kennis nemen van mijn laatste werk. Hoewel mijn docenten het werk inspirerend noemden, met zelfs interessante schilderkundige ontwikkelingen, wil ik toch even uitspitten wat er gelet op de wijsheid van een Tarkovsky aan mankeert.
U treft een stal-tafereel aan, waarin naast de nodige dynamiek aandacht wordt gevraagd voor het centraal afgebeelde stilleven. Verder heb ik slechts dieren herkenbaar afgebeeld, dood of levend, en laat ik het aan uw fantasie over wie een dergelijke toestand heeft geregisseerd. De factor mens is slechts in uiterst perspectief waarneembaar, als zich in tegengestelde richtingen begevende condensatiesporen van vliegtuigen.
Tot zover mijn ideeen bij de totstandkoming van dit product.
Maar waar zit ik nu in de weg, waar zou ik u kunnen verhinderen om enige universele waarheid omtrent het leven alszodanig te ervaren?
Ik heb het schilderij niet bedacht, echt waar, het is als het ware gaandeweg ontstaan. Dus een conceptuele illustratie kunt u mij hopelijk niet verwijten.
Ik heb vooral de verlatenheid, de afwezigheid van een zorgzame schepper, het ontbreken van een verantwoordelijke set-manager willen afbeelden. Een in de steek gelaten janboel, een maaltijd staat klaar, maar erg uitnodigend zal het toch niet overkomen. En hier voel ik mij betrapt: ik doe een appel op u als toeschouwer, om met mij die eenzaamheid te delen, ik daag u uit om te beslissen of u van het brood en de wijn, het water en de vis zal consumeren, maar ik biedt u geen uitzicht op enige gezamenlijkheid, laat staan gezelligheid. Bovendien bedien ik mij van nogal theatrale beeldmotieven.
Strikt genomen kan dit dus, volgens het Tarkovsky-concept. Ik roep vragen op die u wellicht inspireren tot diepere gedachten over de menselijke eenzaamheid - een van de diepere menselijke waarheden die om een oplossing vraagt. Toch voel ik mij beschaamd in het gebrek aan vakmanschap, mijn theatrale aanleg, en zou ik willen wegkruipen voor de leegte in mijzelf die ik hiermee prijs heb gegeven. Ik ben bang dat ik nog teveel gebruik maak van special-effects. Waar ik sputter tegen het gore geld, weet ik dat ik niet zal bedanken als iemand een miljoen biedt voor dit werk. En ik heb ook nog geen antwoord, laat staan een vorm gevonden om de theatrale leegte te compenseren. Hier helpt op dit moment alleen de kortstondige roes van een glas wijn. Wellicht dat in beneveling de sluiers naar het waarachtige voor mijn waarheid willen wijken.

In vino veritas,

uw kather

zondag 21 maart 2010

studium generale; birgit meyer en goed en kwaad







Birgit Meyer vertelt over een wel heel specifiek aspect van de beeldende kunst: horrorfilms uit met name Ghana. Ze vertelt over de achtergronden van Ghanese films: moreel van karakter, gebaseerd op het dagelijks leven en met de intentie de inheemse goden te demoniseren ten gunste van de heersende leer van de Pinksterkerk.

Een aantal thema's kunnen worden onderscheiden: misbruik en sexualiteit, de strijd tussen goed en kwaad, vruchtbaarheid, rijkdom, de transformatie van mens naar dier en vice versa, het samengaan van angst en plezier.
Ze toont een aantal fragmenten, die voor onze verwende westerse blik een naief, aandoenlijk beeld oproepen. Special effects die ik met mijn Nikon-gadget zo zou kunnen nabootsen, de overdreven mimiek van acteurs - alsof het spelen een doel op zich is geworden, het trage tempo wat ons eraan zou kunnen herinneren dat niet alle vermaak zo vlug als mogelijk tot een uitgeslingerd hoogtepunt zou moeten leiden. Kleurrijke posters die de bevolking naar de zaaltjes en kerken moeten lokken om eens lekker te griezelen.

Ik heb een groot respect voor de manier waarop Birgit vertelt: zonder enig oordeel, met empathie, met de wijsheid van achtergrondkennis.

En daar zaten we dan, na afloop van de lezing. Bescheten aan de borrel, aan een gedekte tafel in de kantine, ons af te scheiden van de rest. En vooral: te zoeken naar predikaten die het getoonde voldoende konden kwalificeren om je er machtig over te voelen, maar die chique genoeg bleven om politiek correct te zijn.
Ik noteer: een achterlijke cultuur, kleuterschool werk, moeilijk om er wat over te zeggen (de lafbekken waren ook vertegenwoordigd).

Wat moet ik hier nu mee? Allereerst maar bekennen, dat ik zelf hard heb meegedaan aan het kapittelen van andersdoenden. Dat ik het zelfs aangezwengeld heb. Maar een mea culpa volstaat niet. Ik wil meer weten over de strijd tussen goed en kwaad, de tendensen in de menselijke geest die de wereldbevolking wenst te splijten in twee kampen, de kwetsbaarheid van degenen die zich tonen voor het aangezicht van de zelfverkozen upper-dogs en de relatie die dat alles kan hebben voor de erkenning van kunst.Volgen slechts enige zwart-wit schetsen om de gedachten te ordenen.

Goed en kwaad, het is waarschijnlijk uitgevonden door dezelfde God die achter het ontstaan van het bestaan zit. Filosofen, psychologen, politici en onderwijskundigen hebben zich over het onderscheid gebogen, maar tot een eensluidende opvatting, noch inhoudelijk, noch strategisch, is het nooit gekomen.

Nietsche is de belangrijkste woordvoerder van de afschaffing van de moraal, voorzover zij op de macht van enkelen berust. Hij vindt het goede vooral in de ontwikkeling van de door hem veronderstelde oorspronkelijke kracht van de mens. Zwakheid, met name zoals in zijn ogen gepropageerd door het Christendom, is verfoeilijk en leidt tot de omkering van een natuurlijke constellatie. Door het lijden van Jezus werd zwakte troef, konden minderbedeelden zich omgekeerd superieur voelen aan hen die een sterke fysieke en mentale ontwikkeling hadden mogen doormaken. Deze omkering wijst Nietsche ten enenmale af; een moraal die erop gericht is om macht te verschaffen, en dan ook nog tegen de door hem veronderstelde natuurlijke neiging van de mens om voroal sterk te zijn in, moest afgeworpen worden.

Volgens Kant zit het weer net anders in elkaar. Hij gaat uit van een intrinsieke waardigheid van de mens, die hij als ware het een wet maar te volgen heeft. Of dat nou leuk is of niet.

Hegel op zijn beurt, moet hier weer niets van hebben en stelt, dat het met de mensheid volledig uit de klauwen loopt als het aan het individu wordt overgelaten om het goede van het kwade te scheiden. Wat wij nodig hebben is een zedelijkheid die de belangen van de gemeenschap kan dienen.

En hoe gaat de Pinksterkerk, die de moraal in Ghana beheert, met deze kwestie om? De vraag is relevant, omdat juist in de films die dit land voortbrengt, een geest van het goede over het kwade bedoeld is te zegevieren. Volgens de aanhangers van de Pinksterkerk is het allemaal begonnen met de zondeval: niet een grove overtreding van allerlei veiligheidsbepalingen zoals te vinden in de tien geboden, maar het simpelweg niet luitsteren naar God leidde tot de sterfelijkheid van de mens. Het goede is dus te vinden door naar God te luisteren en het vooral niet zelf te gaan uitvinden. Hoe God tot ons komt is echter niet zo'n eenvoudige zaak - de uitstorting van de heilige geest valt ons nu nog maar zelden ten deel.

Een sypathieke joodse rabbijn (Harald Kushner) openbaart zijn worsteling met goed en kwaad in een boekje getiteld Als het kwaad goede mensen treft.
Hij zoekt een antwoord op alle kwaad door God niet verantwoordelijk te stellen voor dat kwaad, maar hem uitsluitend als antwoord op het kwaad aan te wijzen. Hij is in zijn beleving niet een verantwoordelijke, almachtige schepper, maar een medelijdend wezen dat ons helpt in onze ellende.

En ook van deze redenering hebben weer anderen gehakt gemaakt. Buddhisten streven verlichting na door kortgezegd af te zien van ieder streven, maar ook dat is een staat van zijn die we maar zelden onder gewone stervelingen tegenkomen. Kortom, we komen er met zijn allen, na eeuwen denken, toch niet goed uit.

Laat staan dat ik er nu hier in mijn eentje een richting aan zou kunnen geven. Ik hou het daarom voor het moment maar dicht bij huis: wat gaf mij het recht om mij te verheffen boven de cultuur van een ander continent, me nog wel verschuilend achter de zogenaamde verworvenheden van een vijandige westerse wereld.
Niets. Een vals gevoel van saamhorigheid wellicht. Achteraf kan ik zeggen, dat ik mij mijn misstap realiseerde en erop terug wens te komen.

Ik kreeg dezelfde week een koekje van eigen deeg. Het in mijn vorige blog aan u getoonde werk werd tot onder het maaiveld geschoffeld, door een kenner die meende meer verstand van zaken te hebben dan ik. Ik was goed fout bezig geweest - het idee, de opbouw, de definitie, het glacis, niets deugde.

Erbarmelijke conclusie is dan ook, dat we allemaal in hetzelfde vervallen. Dat er altijd wel aanleidingen en argumenten zijn om ons beter te voelen dan een ander. Dat we allemaal opgescheept zitten met een ego dat ons verblindt door de euforie van overheersing, hoe kortstondig dan ook.

En daarbij spreek ik de hoop uit, dat we allemaal een bewustzijn kunnen verwerven dat ons behoedt voor al te vijandige gedragingen tegenover degenen die net zo hard met goed en kwaad worstelen als wijzelf.

Tot wat voor een verbeelding deze ijdele gedachten hebben geleid, toon ik u bijgaand. Geinspireerd door mijn favoriete artiest, Mark Rothko, kwam ik tot een aantal abstracten, waarin ik kleur heb willen laten spreken. Van zwart tot wit. Of u het goed of slecht vindt, kunt u hopelijk bepalen zonder een schuilplaats te zoeken bij kunstige wijsgeren die u zijn voorgegaan in de strijd. Ik deel met u slechts het gevecht, dat kleur tot resultaat had.

Alle goeds,

uw kather









zondag 14 maart 2010

studium generale; Jan van de Pavert zonder Genus Loci


In de cyclus over emoties en kunst is ook een plek gereserveerd voor de Nederlandse ontwerper Jan van de Pavert. Zijn werk richt zich op de gebouwde omgeving. Daarbij is hij vooral geinteresseerd in de wisselwerking van de "fysieke organisatie van de ruimte" en menselijk gedrag.

Zo'n introductie roept bij mij gelijk al vragen op: wie heeft het nu in godsnaam over zoiets abstracts als de fysieke organisatie van de ruimte, als hij uit is op het beinvloeden van menselijk gedrag.

Een reeks voorbeelden van Sovjet-architectuur en de ontwikkelingen daarin passeert de revu. Als een gelauwerde conferencier leidt hij ons langs plaatjes en prenten, vertelt hij over de ideologische achtergronden van bouwen in de SU. Alles ten dienste van de wil van de Partij, ter verheerlijking van de macht. Interessante tegenstelling is, dat formeel de werkende, boerenklasse, op een voetstuk werd geschreven, maar dat dat nooit heeft geleid tot aandacht of ontwikkeling van een op deze klasse toegespitste bouwkunst. Vanuit de ideologie van uniformiteit, economische vooruitgang en macht aan de enkelen, werd gestandariseerd gebouwd. Vaak pre-fab: in fabrieken gestortte panelen die de zichtbare, uniforme elementen vormden voor monotone flatgebouwen. Geen enkele cosideratie met belevingsaspecten. Ja, achteraf misschien een beetje: tussen de blokken werden steppes aangelegd: platgetrapte parkjes met hier en daar een boom en een verdwaald bankje. Op de foto's zag je er niemand zitten.

Met zo'n verhaal word je als het ware vanzelf gedwongen in de richting van de genus loci. De geest die van een bebouwde omgeving uitgaat, of zou moeten gaan. Maar van de Pavert had het vooral druk met voorbeelden geven, die hij gebruikt voor eigen onderzoek naar wat er zoal in de glossy's voor architecten te bezichtigen valt.

Ik ga dus zelf maar even op zoek naar de geest. Waar moeten lijnentrekkers rekening mee houden als zij een gezonde omgeving voor ogen hebben? Waar gaat het goed en waar gaat het mis? Welke basisvoorzieningen, welke creatieve mentale hoekoplossingen, worden de de betonridders en de baksteenbaronnen van hedentendage aangereikt, zodat wij ons lekker kunnen voelen in de door hen aan de ruimte opgelegde fysieke organisatie? (Bij deze draag ik de laatse zinssnede voor voor de Nobelprijs voor de literatuur; ik zie verder af van een beroep op auteursrechten.)

En ik laat u graag nog zien hoe ik zelf de mens in een omgegving zou willen plaatsen - maar dan vanuit een andere inspiratie dan een zielsverheffende bijdrage aan de fysiek georganiseerde ruimte. Maar dat leg ik u straks wel uit.

Eerst even langs een technische universiteit, pakweg Delft. Daar krijgen de aspirant-bouwmeesters te maken met het volgende:

De bouwwereld is de afgelopen decennia behoorlijk veranderd. Lag de nadruk vroeger vooral op uitbreiding van de gebouwenvoorraad, nu is er veel meer aandacht voor instandhouding, aanpassing en vervanging van gebouwen.
De bouwpraktijk is daardoor complexer en specialistischer geworden. Dat vraagt om bouwkundig ingenieurs met managementkwaliteiten, die het bouwproces technisch, financieel en logistiek in goede banen kunnen leiden; van ontwerpfase tot beheer.
De Masteropleiding Architecture, Urbanism and Building Sciences (AUB) sluit goed aan op die vraag. In het onderwijs komen uiteenlopende maatschappelijke vraagstukken aan bod, zoals:
de inrichting en kwaliteit van de gebouwde omgeving
de groeiende vraag naar woningen
verstedelijkingsprocessen
het beheer van de gebouwenvoorraad
infrastructuur en bereikbaarheid van voorzieningen
duurzaam bouwen
de ontwikkeling van nieuwe bouwmaterialen en constructies.

Hm. Ik ben er nog niet gerust op. Ik woon namelijk in zo'n satelliet waar vanuit een groeiende vraag naar woningen in hoog tempo het oorspronkelijke bouwland is volgestampt met jaren '70 armoede. Binnen probeer ik het gezellig te maken- Ikea ligt om de hoek. Ook in Delft trouwens.
Wat doen duurbetaalde designers dan met de belofte dat er ook aan kwaliteit gedaan zal worden?
Een Haags architectenbureau - nee, niet representatief, maar wel amusant - drukt zich als volgt uit op haar webstek:

"wij onderwerpen (!) de genus loci aan een diepgaande, integrale toposofische analyse."
Uitroepteken is van mijn hand. (Bij deze nomineer ik de geciteerde uitlating voor de Harry Mulishprijs voor korte kletsverhalen.)
Naar eigen zeggen zou dit meer concreet neerkomen, op het onderscheiden van harde en zachte functies bij de totstandkoming van een ontwerp. Hard is daarbij bijvoorbeeld functionaliteit en economie en zacht, u voelt het al aankomen, is de afdeling psychologie en sociologie.
Nu moet ik bekennen dat ik geen van de meesterwerken van dit bureau ooit heb mogen aanschouwen, ik heb mij beperkt tot het A4 van de website. Zij zullen vast en zeker terecht hun sporen verdienen in de bebouwde omgeving.

Ik kan in mijn zoektocht geen geinstitutionaliseerde wetenschap vinden die fundamentele aandacht schenkt aan wat de lijnentrekkende ontwerpers blasfemisch uitdrukken als belevingsaspecten. Dat lijkt mij zeer zorgwekkend.
Ik kan me zo voorstellen, dat er een verband bestaat tussen een disfunctionele omgeving in sociaal-psychologische zin en het voorkomen (prevalentie) van depressies.
Helaas heb ik niet de tijd om daar eens goed in te duiken, maar al Google-end kom ik aan de weet dat de Oekraine op de tweede plaats van de wereldranglijst staat als het gaat om depressies. Okee, het is maar een stukje van de oude SU, en ik weet ook niet of het RIVM als achtergrond voor dit lijstje heeft gekeken naar omgevingszaken, maar het geeft toch te denken. Waar in de SU het geestelijk welzijn als onomstootbare kernkwaliteit aanwezig werd verondersteld, druppelen nu dus gegevens binnen, dat die Russen toch niet massaal zo blij zijn als de partij wel wilde.
Soortgelijke fenomen zien we ook in China. In Afrika lijken weinig depressievelingen rond te lopen, omdat die waarschijnlijk meer last hebben van aids.

Ik weet het, ik doe een aantal suggesties die een verband tussen architectuur en emoties zouden kunnen leggen, waarvan het nog maar de vraag is, of dat allemaal wel klopt. Wel heb ik een aantal smakelijke missers voor u, waarvan we allemaal wel weten, dat je daar niet gelukkig van kunt worden: neem een Hoog Catharijne in Utrecht, of de Bijlmer in Amsterdam.

De kunstenaar in mij is realistisch genoeg om te weten dat ik met het kleien van een model-huisje geen doorbraak kan forceren. Bovendien beperk ik mij nu nog liever tot kwast en papier. Hoe zie ik de mens in zijn omgeving, en kan ik wat overbrengen of aanboren van de gevoelens die daarbij een rol spelen. De mens is wat mij betreft vooral vervreemd - van zichzelf, van zijn omgeving, van het hier en nu. Dat heeft mij geinspireerd tot bijgevoegde prent. Interpretatie laat ik graag aan u zelf over. Zolang u maar niet komt aanzetten met begrippen en frases waarvoor nog geen prijzen beschikbaar zijn.

Tot genoegen,

uw kather

zaterdag 6 maart 2010

studium generale; adriaan van der staaij en het onderbuik gevoel




Mijn onderbuik gevoel zegt me, dat zwijgen beter is dan spreken, handelen te verkiezen boven nalaten.


Adriaan van der Staaij, een gedistingueerde heer op leeftijd, heeft zijn sporen verdiend in de wereld van de kunst en cultuur. Als oud-directeur van het CPB schotelt hij ons een smakelijk en goed verteerbaar expose voor over de kaders van de kunst en de dychotomie van wetenschap en gevoel als het gaat om het beschrijven van kunst. Maar deze schijnbare tweestrijd geldt evenzeer voor het maken van kunst.


Waar de kerk in vervlogen tijden de broodheer was van kunstenaars, zijn wij - mensen met creatieve aspiraties - nu aan het blanke doek overgeleverd alsof het ons aanstaart met een beschuldigend oog: je kunt niets en je weet niets. Onverwacht blijkt van Gogh (de schilder) daar een antwoord op te hebben gedicht, wat hem de status verschafte van eerbiedwaardig lid van de Nederlandse literaire canon: slechts met passie en door te doen kunnen wij ons vrijwaren van het blinde, blanco staren van zo'n doek en een verbanning naar de onnozelheid voorkomen.

De kerk bood een economisch, maatschappelijk maar ook emotioneel kader voor kunstenaars. Gevoelens wilde men zien, en daarbij nog de eis dat zij ontleend moesten zijn aan bijbelse verhalen.

Die houvast hebben we dus niet meer. Spinoza daagde ons uit om zelf na te denken en zelf te onderzoeken waar God gevonden kon worden. Hij bedacht Hem een plaats in onszelf toe, in armzalige lieden die naar Zijn voorbeeld geschapen zijn. Dit in tegenstelling tot de toen heersende opvatting dat God toch vooral boven en dus buiten de natuur, het banale gevonden moest worden.

Twee bronnen voor waarheidsvinding heeft ons deze vernieuwing opgeleverd: de wetenschappelijke benadering of de ratio en de wereld van de verbeeldingskracht: de imaginatio.
De ratio overheerst, ook in de kunst! Van der Staaij merkt terecht op dat van creatieve ambachtslieden een theorie wordt verwacht. Het discours over de kunst heeft zich ontwikkeld van uit de kunsthistorie en heeft dientengevolge in de vaart der verlichting wetenschappelijke status geroken en willen conserveren. Jammer voor alle onderbuikgevoelens die geventileerd kunnen worden via de verbeeldingskracht, daar waar de ratio tekort schiet. Zij worden nog steeds afgedaan als not done. In de beschrijving van kunst vinden we dit royaal terug: critici grijpen naar semi-wetenschappelijke stellingen, zij intellectualiseren er lustig op los en claimen de wijsheid aan hun zijde te weten. Tuurlijk: vernieuwing is okee, maar wij weten wanneer het goed is.

Verrassend voorbeeld van hoe het binnen een systeem ook anders kan is dat van de familie Reve. De opmerking van van der Staaij dat broer Gerard kennelijk een hoogst irritant mens was laat ik voor wat zij is. Het boeiende is, dat Gerard en Karel twee exponenten binnen hetzelfde familiesysteem vertegenwoordigen van hetgeen van der Staaij diametraal op de uitersten van een continuum plaats: gevoel en verstand. Karel, de geleerde slavist; Gerard, de volksschrijver die tot dan toe onbeschreven gevoelens weet te verwoorden. Twee talen worden gesproken, de wetenschappelijke en de poetische, en toch zijn zij elkaar in dit voorbeeld letterlijk zo verwant...

Wat moet ik hier nu mee in mijn weg naar welslagen in de wereld van de schone kunst?
Er borrelen onderzoeksvragen op. Mijn buik roert zich. Is er iets te vinden over taal en beeldverwerking?
Heeft van der Staaij gelijk als hij een demarcatielijn trekt tussen de twee genoemde talen, of functioneert ons brein niet zo tweeslachtig?
Hoe zou ik mijn werkstukken dan vorm moeten geven, om zo effectief mogelijk mijn publiek te bewegen (zie eerdere blogs: mijn doel is raak te schieten)?

Gelukkig hebben anderen al het een en ander uitgevlooid: zo is door onderzoek van Wernicke en Bronca (zie Kahn, Onze Hersenen, Balans 2006) bekend, dat taalverwerking en -verwerving in aanwijsbare gebieden in onze hersenen plaatsvindt, en wel in de linker hersenhelft.
Dat betekent kort door de bocht, dat visuele prikkels in het rechter gebied van ons gezichtsvermogen makkelijker in taal kunnen worden omgezet dan prikkels die ons via onze linker gezichtshelft bereiken. Waarom? Dit lijkt wat ingewikkeld, maar heeft te maken met het feit, dat onze hersenen indrukken gespiegeld verwerken: wat van links komt gaat naar rechts en vice versa.
Een dergelijk verband tussen verwerking van prikkels en taligheid en de positie in ons gezichtsveld is inderdaad aangetoond door onderzoekers van verschillende Amerikaanse universiteiten (Gilbert, Regier, Kay & Ivry: Whorf hypothesis is supported in the right visual field but not the left. In: Proceedings of the National Acadamy of Sciences. January 10, 2006). Van enig onderscheid tussen een wetenschappelijke taal of poezie is in deze onderzoeken geen sprake. Ik trek hieruit de conclusie dat het bij beeldbeschrijving en -productie dan ook niet zo zeer gaat om woordkeus, maar veeleer om het basisprincipe van omzetten van beeld in woord. Welke taal men daarbij kiest lijkt vooralsnog een kwestie van stijl, persoonlijke smaak. Het pleidooi van van der Staaij vindt in mijn beleving dus geen wetenschappelijke argumenten onder zich.
Maar er is meer moois ontdekt! Zo blijven werkwoorden relatief langer in ons brein actief bij de verwerking van visuele indrukken, dan zelfstandig naamwoorden (zie promotieonderzoek van Dieuwke de Goede aan de RUG in januari van dit jaar).

Prachtig! Nu hebben we houvast. Ik leg mij voortaan toe op het verbeelden van handelingen - werkwoorden dus - , plaats die vooral rechts op mijn doek, en ik mag erop rekenen dat mijn toeschouwers geboeid zullen zijn, en een tijdje zullen blijven.
De stelling van een van mijn gewaardeerde docenten, dat een figuratief werk makkelijker zou lezen dan een non-figuratieve weergave, kan ik nu ook leuk weerleggen. Die leesbaarheid heeft niets met vorm-herkenning te maken, maar met taal-associatieprocessen in de hersenen die evengoed vanuit het abstracte opgang gebracht kunnen worden. Alle woorden die wij al lezend geacht worden bij een kunstwerk te kunnen produceren, zijn secundair en bovendien afhankelijk van de mate waarin wij als kijker geinspireerd worden tot enige handeling. Ik hoop dat hiermee het misverstand dat abstracte kunst of fotografie vooral toch leesbaar moet blijven uit de wereld is geholpen. Bovendien valt mij nog in, dat ik mogelijk om bovenstaande bevindingen wat weerstand heb bij stillevens: zij doen geen beroep op mijn herkenninsvermogen van werkwoorden.

Okee. Ik heb nu een panklaar recept voor boeiende prenten. Ik kan op mijn lauweren gaan rusten, geloof ik.
Nou, nee. Toch niet, hoor. De eerlijkheid gebied mij om te melden, dat de associatieketen in de hersenen cultuurafhankelijk is. Waar verschillende volkeren verschillende woorden voor begrippen hebben, zullen zij die begrippen ook anders inkleuren. Een Duitser denkt bij der Schlussel (de sleutel) aan mannelijke adjectieven, zoals hard, koud, scherp en een Spanjaard bij la llave aan vooral vrouwelijke kwaliteiten, zacht, rond (De Sapir-Whorf hypothese, vernoemd naar de Amerikaanse taalkundigen Edward Sapir en Benjamin Lee Whorf, stelt dat onze waarneming wel degelijk wordt bepaald door de taal die we tot onze beschikking hebben).

Tot welke verwarring leidt fenomeen dan wel weer? Tot de desorienterende zekerheid dat ik met mijn scheppingen niet in een klap de hele wereldbevolking zal kunnen bewegen, maar dat ik mij binnen de mij bekende systemen eerst maar eens moet zien uit de drukken.

Ik maak u daarom graag deelgenoot van de meest recente erupties waartoe achterliggende structuren mij hebben verleid.
Als hulpmiddel bied ik u enige werkwoorden aan die bij u op zouden moeten komen. Foute antwoorden zijn volgens mij overigens niet mogelijk, maar daar hoor ik anderen weer heel andere stellingen over poneren.
Denkt u aan: snijden, gooien, schijnen, lopen, staren, staan, eten, verteren, weten, zwijgen enz...

Ik wens u een actief bestaan en graag tot een volgende keer!

Uw kather