welcome

DIS DEABUS GRATIA







feel free to enjoy



feel free to react















donderdag 27 oktober 2011

expressie, expres zo

In het kader van nadenken over kunsttheorieen stuiten wij vandaag op de zogenoemde expressietheorieen.
Kortgezegd houden deze opvatting in, dat kunst in essentie een uitdrukking is of zou moeten zijn van wat de kunstenaar ervaart. En vervolgens, dan wordt het complex, dat het ofwel de bedoeling is dat de kijker datzelfde gevoel of idee gaat ervaren, ofwel dat de kijker zedelijk gesticht wordt door aanschouwing van het artistieke product, ofwel zich herkent in het product en diens maker, ofwel het achterliggend concept van een artefact doorgrondt en zo zijn er nog wel meer gepretenteerde uitwerkingen van de expressie van een kunstenaar te bedenken.
In deze verhandeling ga ik op zoek naar mijn positie ten aanzien van expressie. Daarbij richt ik mij vooral op hoe ik hetgeen mij roert kan of zou moeten veruitwendigen in een heus kunstwerk. Het oogmerk wat mij hierbij voor de geest staat is het maximale effect; hoe kan ik zo goed en duidelijk mogelijk mijn boodschap ventileren.

Het eerste probleem waar ik dan tegenop loop, is het definieren van het mij toebedeelde publiek dan wel het mij welgevallige publiek. Ik moet u eerlijk bekennen, dat ik daar nog de ballen van lijk te snappen. Ik heb werkelijk geen idee wie geinteresseerd zijn of zouden kunnen worden in wat ik maak. Ik heb natuurlijk wel een ambitie ten aanzien van degenen die ik zou willen treffen: het liefst een uiterst gevoelig - niet pathologisch, nee, dat dus niet - en bijzonder intellectueel gezelschap van overmatig rijken die met graagte enige miljoenen voor mijn fratsen neer wensen te tellen. En dat dan ook weer niet postuum, hoewel mijn kinderen daar zeker bij gebaat zullen zijn, maar het liefst bij leven en welzijn. Hoe bedoelt u, een irrealistisch wereldbeeld?!

Bij het ontstaan van mijn werkjes spelen twee belangrijke interne bronnen een rol: mijn gevoel en mijn verstand. Over de actuele status van liquiditeit slash solvabiliteit doe ik op dit moment geen uitspraken. In tijden van wereldwijde crisis moet ook een kunstenmakerd voorzichtig zijn.
Eerder maakte ik een filmpje, waarin ik de romantische doelstelling verwoord, dat ik streef naar een synthese van gevoel en verstand. Voor zover mijn verstand zich in mijn kont bevindt, heb ik dat volgens enkele kritische omstanders al aardig bereikt. Voor hen doe ik verder geen pogingen tot nadere integratie.

Voor hen die wel willen weten waar ik mee worstel, zal ik hieronder nader ingaan op de volgende vragen:
- hoe brengen wij ideeen over?
- hoe brengen wij gevoelens over?
- wat betekent dat voor mijn eigen particuliere positie als erkend kunstenaar in oprichting?

Hoe brengen wij ideeen over?
Volgens Barry Nouwt (erkend onderzoeker op dit gebied) brengen wij ideeen over via woorden. Deze opvatting heeft hij gejat van ene meneer Locke, een denker uit de 17e eeuw. Deze Locke had bedacht, dat ieder mens een soort van prive-verzameling aan ideeen bezit en deze koppelt aan woorden. Die woorden maken het dan weer mogelijk om over ideeen met ander uit te wisselen. Probleem is echter, dat wat prive is over het algemeen ook prive blijft. Hoe weet een kijker nou welk prive-idee ik wens uit te drukken in zeg maar een schilderij? De oplossing volgens Nouwt is dat wij naar een volgend stadium van conceptueel denken moeten evolueren en daar meent hij de idee van web-van-ideeen aan te kunnen treffen. Dat komt erop neer dat ik als kunstenaar waarschijnlijk een reeks aan elkaar gekoppelde eigenschappen van een bepaald idee in mijn  hoofd heb en dat de hoop bestaat dat derden een soortgelijke manier van toekenning van eigenschappen aan ideeen zullen ervaren. Maar, o wee, wie controleert dit, en hoe zou die controle eruit moeten zien? Ideeen blijven aldus nog even onkenbaar, oncontroleerbaar en onvergelijkbaar als zij in de tijd van het ontstaan van de eerste expressietheorieen al waren. En dat is al behoorlijk lang geleden. Laat staan dat wij al zover uitgerijpt zouden zijn dat we een veilige theorie over overdracht van ideeen voorhanden hebben.

Hoe brengen wij gevoelens over?
Om enig zicht op het antwoord op deze vraag te krijgen, grijp ik terug op een oude klassieker. Dat hij zich onder romantische tijdgenoten bevindt, laat ik nu maar even buiten beschouwing. Ik heb het over Freud, S. Deze Oostenrijkse psychiater determineerde het verschijnsel "overdracht" (en tegen-overdracht). Kenmerkend is hierbij dat persoonlijke gevoelens worden toegeschreven aan een externe factor. Heel herkenbaar: pappa was niet lief, dus vriendje is nu ook niet lief. Lijkt mij in ieder geval een garantie voor inkomsten van erkende beroepspeuteraars.
Overdracht is echter weer wat anders dan projectie, een begrip waar Freud maar bijvoorbeeld ook Jung, nader aan gesleuteld hebben. Bij projectie gaat het de voeler erom, dat hij of zij een situatie creeert die lijkt op een eerder beleefde toestand, met als doel om zich voordoende ongemakken te herstellen. Een soort onbewust helingsproces dus. Voor de volledigheid merk ik op, dat projecties niet louter uit negatief ervaren gevoelens komen, gelet op dat beoogde herstel, maar dat men ook in positieve zin kan projecteren. In dat geval is er meer sprake van wishfullthinking: deze leraar gaat mij gegarandeerd een hele hoop interessants aanleren (ook al vind ik hem of haar een klootzak).
De kunstenaar in mij zou dus bewust gebruik kunnen maken van deze principes van overdracht en projectie. Maar echt zeker van mijn zaak ben ik dan nog niet. Wie garandeert mij namelijk met keihard wetenschappelijk bewijs, dat datgene wat ik toon ook daadwerkelijk enige beroering veroorzaakt in de aanschouwers?

Wat Freud en Jung en zo niet wisten, is dat wij tegenwoordig over kennis van zogenaamde spiegelneuronen beschikken. Dit zijn neuronen die actief worden wanneer primaten (dus ook de mensch) zich geconfronteerd zien met een handeling dan wel een gemoedstoestand bij een ander. Het komt erop neer dat als ik iemand zie eten, in mijn hoofd die hersengebieden actief worden die ik zelf gebruik als ik ook zou eten. Maar het betekent eveneens dat als ik iemand met een vertrokken gezicht zijn tranen in zie houden, ik dan mijn eigen ingehouden verdriet voel. Allerlei interessante onderzoeken, (Parma, Italie; Groningen, Nederland) tonen via hersenscans aan dat dit verschijnsel zich daadwerkelijk manifesteert.
Een verrijkende toevoeging op deze bevindingen is, dat spiegelneuronen actiever zijn als het gaat om handelingen (werkwoorden en dergelijke) en dat zij eveneens sterk actiever zijn als de kijker anticipeert op diens eigen inbreng op het vervolg van die handeling. Daarom jeuken de handen van ouders bijvoorbeeld schier onbeheersbaar als zij hun kind op een klungelige wijze veters zien strikken. De spiegelneuronen van deze ouders hebben dan allang een strategie bedacht om snel en handig en effectief in te kunnen grijpen in het ontoelaatbare geklootzak van hun spruit.
Interessant is dat mensen die een plek hebben toebedeeld gekregen ergens op het autistisch spectrum, deze activiteit van spiegelneuronen nagenoeg ontberen.

Wat staat mij dus te doen?
Ik zou er dus goed aan doen mij als schilder te bekwamen in het weergeven van handelingen, en dat dan het liefst uitgevoerd door van herkenbare emotie overlopende figuren.
In een eerder blog schreef ik u al iets soortgelijks: de meeste indruk maakt een artiest als hij werkwoorden verbeeldt.
Vervolgens is intussen volstrekt duidelijk, dat de spiegelneuronen van mijn publiek geactiveerd zullen worden, mits ik als kunstenaar effectief in staat blijk om handelingen in combi met emoties op het doek te projecteren. Komen wij aldus toch weer uit bij de essentie van vorm: want hoe kan ik overtuigend een van woede vloekende timmerman afbeelden die zich zojuist in zijn rug heeft gezaagd, als ik niet enige beheersing van vorm tot mijn gereedschap kan rekenen?  Aan mij dus de schone taak om mij bewust te worden van de overdracht en projecties in mijn binnenwereld en die zo mimetisch als mogelijk te vertalen naar fraaie vormen. Want over schoonheid hebben we het in dit verband nog helemaal niet gehad, maar ik kan u wel vertellen dat de mens een universeel gevoel voor schoonheid lijkt te bezitten. Bovendien lachen babies eerder naar een mooi gezicht dan naar een tot leven gewekte oude heks.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt verder, dat autisme of een van de varianten daarvan voornamelijk bij mannen voorkomt en dat van de mannelijke populatie meer dan de helft diagnostiseerbare kenmerken vertoont. Nu weet ik niet of vooral ook mannen musea bezoeken. Dus wat dat betreft heb ik nog hoop.
Als ik aan de vrouwen in deze wereld via processen in mijn en hun brein kan overbrengen wat ik bedoeld heb, dan wel een autonome reactie kan veroorzaken die op haar beurt weer langdurige positieve effecten heeft, dan ben ik als denkend en voelend mens eigenlijk al heel geslaagd. Maar dit is makkelijker gezegd dan gedaan, dat spreekt voor zich.

Het was mij weer een genoegen.

Hierbij nog enkele plaatjes van recente producties. Het eerste fenomeen betreft mijn verzamelde waarneming omtrent het uitsterven van de carolina-parakeet in de VS in de tweede helft van de negentiende eeuw; de tweede is een eigen interpretatie van st. Antonius uit het Isenheimer Altar. Veel heilzame hersenarbeid hiermede.

Graag tot later,

uw kather

maandag 19 september 2011

romantiek; aan tante truus en oom henk


Beste tante Truus en oom Henk,

 U vraagt waar mijn werk over gaat en wat ik ermee wil zeggen. Welnu, dat laat ik in eerste instantie graag aan uzelf over. Als u kijkt naar wat u ziet, dan zullen u waarschijnlijk taferelen opvallen die alledaagse elementen bevatten, maar die door hun combinatie eigenlijk helemaal niet alledaags zijn. Heeft u dat zelf ook wel eens: dat je je bij iets banaals op een vreemde manier ongemakkelijk kunt voelen? Zelf ken ik dat wel. Dan bekruipt mij een gevoel dat ik in een mij bekende wereld als het ware de weg kwijt zou kunnen raken. En dat wil ik natuurlijk niet. Daarom schilder ik eigenlijk. Om aan te geven wat mij bevreemdt en om houvast te vinden. Maar ik kan mij voorstellen dat dat voor u weer heel anders uitpakt, als u naar mijn werk kijkt.

Ik hoop vooral dat u er even bij stil wilt staan. Dat u de moeite wilt nemen om even na te denken wat de door  mij geproduceerde beelden bij uzelf oproepen. Misschien doe ik u aldus wel denken aan iets wat u ooit geraakt heeft, in positieve of in negatieve zin. Misschien herkent u in de excentriciteit van mijn beelden een situatie uit uw dagelijks leven, waarbij u nog niet weet hoe die te duiden. Ik hoop dat u dan wat aan mijn beelden heeft. Dat ze u mogen helpen om u bewust te worden van al die merkwaardige zaken die u omringen. Dan zou ik al heel tevreden zijn.

 Groeten,

Uw nichtje
PS
bijgaand enkele plaatjes. Deze heb ik niet echt zelf verzonnen; het zijn copieen van stukjes van het Isenheimer Altar, van Matias Gruenewald.Wat vindt u ervan?



vrijdag 16 september 2011

romantiek; integriteit en identiteit

Dames en heren,
tijdens de plenaire beslommeringen van de kunstfilosofie afgelopen woensdag, kwamen een aantal interessante vragen naar voren. Een tweetal daarvan trok mijn bijzondere belangstelling en daarop zal ik hieronder ingaan.
De eerste vraag betrof de eeuwige onzekerheid die sommigen lijden over een al dan niet terechte toepassing van het predikaat subjectief op de wereld van de kunsten. Deze kwestie intrigeert mij, omdat zij mij uitdaagt tot bezinning en stellingname omtrent  zoiets essentieel menselijks als subjectiviteit.
De tweede vraag handelde over de legitimiteit van de veronderstelling dat hedendaagse kunst zich in een deplorabele identiteitscrisis bevindt. En dit probleem trekt mij tot zich aan vanwege allerhande persoonlijke herkenningspunten en de toepassing daarvan op algemene fenomena die eveneens onlosmakelijk bij de mensheid schijnen te horen.

Is kunst subjectief?
Het eerste dat u zich hierbij kunt afvragen is hoe de term subjectief hier bedoeld wordt. Gaat het hier om de alledaagse betekenis, zoals weergegeven in de Wikipedia:
Subjectiviteit houdt in het persoonlijk oordeel of de persoonlijke zienswijze van een individu, betrekking hebbend op of uitgaand van de persoonlijke zienswijze of smaak.
Zo wordt bijvoorbeeld iets wat men uit eigen ervaring heeft meegemaakt als subjectieve ervaring aangemerkt. Dit zal vooral zo zijn als er anderen zijn die onder dezelfde omstandigheden niet hetzelfde hebben ervaren.
Ook wanneer een aantal mensen iets heeft waargenomen of heeft ervaren dat niet door andere mensen kan worden waargenomen (bijvoorbeeld een  mistieke ontmoeting met uw god, kl) wordt dit als een subjectieve ervaring beschouwd.
Of hebben we het hier meer over de filosofische invulling van het begrip subjectiviteit:
Wel dient de woordenboekbetekenis (waar het begrip "subjectief" enigszins een relativerend karakter heeft) goed onderscheiden te worden van de filosofische betekenis, omdat men er in de filosofie in het algemeen naar het kennende ik mee verwijst (en zijn bewustzijn). Waarheid en subjectiviteit zijn dus niet per definitie tegenstrijdig aan elkaar.Wederom volgens de Wikipedia.
U zult  het al wel voelen aankomen: het gaat hier in het boven aangehaalde kader der kunstfilosofie uiteraard om de laatste betekenis.
Daar kunnen wij uit dezelfde bron nog aan toevoegen:
Subject (van het latijnse subicere, subiectum, als vertaling van het griekse hupokeimenon of hypokeimenon) betekent letterlijk het ondergeworpene, het onderliggende. Door Aristoteles kwam het begrip in gebruik in de zin van substantie, dat is de wezenskern van het ding, datgene wat blijft bestaan onder wisselende omstandigheden.
Ná de 17e eeuw kreeg het echter een totaal andere betekenis; het werd het psychologische of epistemologische ik: datgeen wat aan de bewustzijnstoestanden ten grondslag ligt. Het denkende ik, het subject, wordt dan onderscheiden van het niet-ik ofwel het object. Dit object is een voorwerp, ding, zaak, entiteit of wezen, en kan van materiële of onstoffelijke aard zijn.
In filosofische zin is een subject een "zijnde" dat subjectieve ervaringen of relaties met een andere entiteit (of "object") kan hebben. Een subject is de waarnemer, terwijl een object naar het waargenomene verwijst.
Nu zullen de kenners onder u wellicht weten, dus mogelijk vermeld ik het hier ten overvloede, dat de romantici (grofweg vanaf 1850 tot pak hem beet 1890) programmatisch het subjectivisme propageerde. Wat bedoelden zij daar dan weer mee? De romantici gingen er vanuit dat het individu onderdeel is van het al. Jawel. Dus wie last had van identiteitgerelateerde spanningen behoefde slechts een blik te werpen op diens omgeving, zich er even geestelijk mee te verbinden, een spirituele connectie zeg maar, en opgelost was het probleem. Men kon naar believen voort op het pad des levens als zijnde een geheel met de bakstenen muren die hem of haar omgeven, maar evenzogoed ook met het blauwe uitspansel dat tot ongekende verten reikt. Over identiteitsproblematiek straks meer.

In de zin dat de romantiek haar sporen in de hedendaagse kunst heeft na gelaten, kunnen wij ons dus afvragen, of wij kunst (wat is dat eigenlijk?) nog immer als subjectief ervaren. Ik richt mij voor het gemak alleen even op het kunstonderwijs. Ten eerste omdat ik mij daar zelf vrijwillig aan ten prooi stel en ten tweede omdat in de opleiding vaak de ware geest van de beroepsgroep merkbaar wordt. In het gezellenstadium worden wij onderworpen aan allerlei expliciete en impliciete moetens die - of wij dat nu willen of niet - onze beroepshouding zullen bepalen. Is kunst(-onderwijs)  (nog) subjectief te noemen in kunstfilosofische zin?
Als wij het hebben over de wijdverbreide ervaring onder studenten, dat wat een docent tegen de een zegt, bij de ander in omgekeerde versie te berde kan worden gebracht, is er sprake van subjectiviteit in banale zin. Er is volgens sommigen van mijn collega's een schrijnend tekort aan een eenduidige koppeling tussen normen en cijferwaardering. Maar: in dit geval zou ik niet willen spreken van subjectiviteit in kunstfilosofische zin. Dit riekt, voor zover er al sprake van is, eerder naar willekeur. Sterker nog: een docent die een voorkeur heeft voor een bepaalde student en daarom diens prestaties hoger waardeert zonder dat daar objectieve gronden voor aan te wijzen zijn, is een alledaags verschijnsel waarin de wereld van de kunst zich niet onderscheidt van overige beroepsgroepen. Menselijke sym- en antipathieen zijn nu eenmaal ingebakken; normenstelsel kunnen in theorie eenduidig zijn, maar bij menselijke toepassing komt er die speciale twist bij kijken, dat tikje onregelmatige van zuiver handwerk.
Is er in de kunstwereld en in het dito onderwijs dan helemaal geen sprake van enige objectieveerbare systematiek waarmee zowel de intimi als de relatieve buitenstaanders het proces en haar producten benaderen? Eerlijk gezegd weet ik het niet. Maar ik zou dit natuurlijk allemaal niet opschrijven als ik niet een bepaald vermoeden had. En dat is, dat als er onderzoek naar gedaan zou worden, in mijn beleving waarschijnlijk tamelijk inerte waarden getraceerd kunnen worden die de kunst en haar makers bewegen. Een van die waarden zou bijvoorbeeld kunnen zijn: gij zult vernieuwen; een typisch post-modernistisch dogma. Een andere waarde zou kunnen zijn: weest expressief over wat u van binnen beroert, lukt dat niet weest dan geniaal. Kijk, hier klinken twee romantische paradigma's door. Maar dan wel levend in de huidige tijdgeest en diens uiterlijke verschijningsvormen. Conclusie ten aanzien van de eerste vraag die mij bezighield, is dan ook - zij het op basis van vermoedens - dat kunst best wel objectief te noemen is. Dan weet u dat weer. Gaan wij naar de tweede vraag.

Verkeert de hedendaagse kunst in een identiteitscrisis?
Als wij op deze impliciete stelling het romantisch programma los laten, dan zou dit een onmogelijkheid inhouden. Immers: kunst is subjectief in filosofische zin, dus zoek een object waarmee je samen wenst te vallen en je hebt weer houvast. Toch kan ik niet ontkennen dat velen het over een identiteitscrisis hebben als zij over kunst van vandaag de dag filosoferen. Op zich vind ik dat een gevaarlijke benaderingswijze: dit soort negativiteit gaat gemakkelijk een eigen leven leiden, en als je op school al te horen krijgt dat je je in een crisis bevindt dan wordt het er niet makkelijker op om eigenwijs je integriteit te bewaken of daar zelfs maar marginaal in te geloven.
Ik vraag mij trouwens ueberhaupt af of het wel zo terecht is om van een dergelijke crisis uit te gaan. Ik heb veel meer het idee dat onzekerheden net zo ingebakken zijn in de kunst en haar beoefenaars als bij andere economische partijen. Hoewel. Daar zou misschien toch een punt te maken zijn, door de depressieve pessimisten die graag denken dat het echt de verkeerde kant op gaat. Want kunst is dan wel een economische marktpartij, het beeld bestaat dat wij vooral van subsidies leven en verder eigenlijk tot weinig in staat zijn. Net zo'n soort vooroordeel als dat over ambtenaren bestaat (lui, maar duurbetaald). Maar van die ambtenaren snapt iedereen, inclusief de ambtenaren zelf, dat we als maatschappij toch niet onder hun bestaan en in stand houding uit kunnen, dus een echt legitimatieprobleem heeft de vierde macht niet. Ik bedoel: het is vanzelfsprekend dat het overheidsapparaat er is en dus wat kost. Bij de kunst is dit nu wel anders. Onder invloed van genoemd vooroordeel, onder invloed van populistische praktijken, huldigen velen (vaak bij de borrel) het stanpunt dat kunstenaars uitvreters zijn. Ze moeten dus wel heel erg goed zijn om bestaansrecht, lees een economisch marktaandeel, te kunnen verwerven. De identiteitscrisis die velen menen te diagnostiseren is in mijn ogen dan ook niet meer dan een legitimatie-eis die hoger is dan bij andere sectoren. Is dat erg? Nee, als we daar wijs mee omgaan, een goede pr of zoiets, dan hoeft er niet veel aan de hand te zijn. Er zullen wellicht lieden zijn die het aan communicatieve vaardigheden ontbeert en die daardoor tegenover een tante Truus moeilijk kunnen duidelijk maken, wat het belang is van hun werk. En er zijn inderdaad een hoop van dergelijke tantes, die misschien nog wel enige belangstelling voor de kunst aan de dag kunnen leggen, maar die zich niet echt willen verplaatsen in de belevingswereld van de makers. Dat kan tot opgekropte onrechtvaardigheidsgevoelens leiden. Het voordeel daarvan is dan weer, dat dit een mooie impuls kan zijn voor romantisch-dramatische expressie; weer een prachtig kunstwerk dus. De beroepsgroep van de medici heeft met een soortgelijk gegeven te doen: dokter, ik hep pain aan me hart, het komp van de chlorestorol, ik mot statines hebbe. Zelluf uitgevonden op internet. Maar denk maar niet dat die artsen daarvan wakker liggen; die worden er nog ietsjes arroganter van en doen ondanks dat hun best om zo goed mogelijk met de zieke te communiceren.
Leidt de verhoogde legitimatie-eis tot een identiteitscrisis? Ben je gek, het lijkt mij eerder een aanleiding om je extra bewust te zijn van je identiteit als je hem nadrukkelijker moet verdedigen. Is er dan iets bijzonders aan de hand met al die angstige kunstenmakers die zich toch behoorlijk ellendig voelen in het huidige politieke klimaat? Nee hoor. Het enige probleem dat zij hebben is dat zij niet goed begrepen worden. Dat klinkt bekend, nietwaar: het romantische beeld van de onbegrepen doch geweldige kunstenmakerd. Dat komt enerzijds door de taal die zij onderling en in interactie met de buitenwereld bezigen. En dat komt anderzijds doordat moderne kunstenaars, in navolging dus van de romantici die hen voorgingen, veelal ernstig in de krochten van hun ziel afdalen om tot een overtuigende schepping te komen. En ik zei het al: degenen die dat niet kunnen of er niet voor over hebben doen gewoon geniaal. Dat niet-begrepen-zijn maakt kunst al sinds tijden lang zo noodzakelijk. Kunst is in mijn opvatting dan ook bij uitstek die tak van sport waarbij het soms letterlijk uit je tenen moet komen. Dat kun je van een gemiddelde ambtenaar over het algemeen toch niet zeggen. Geloof me, ik ben er zelf jarenlang een geweest.
Conclusie ten aanzien van vraag twee is dan ook, dat er in het geheel geen sprake is van enige identiteitscrisis in de kunt what so ever. Dat we bovendien op moeten houden onszelf dat aan te praten. En dat we hooguit wat meer dan andere participanten in het maatschappelijk gekrakeel, wat meer aan innerlijke bezinning doen.
Wacht even. Bij nader inzien, ik kijk nu even om mij heen en ga na met welke kunstenaars ik mij volomen bezonnen kan identificeren, trek ik die laatste conclusie weer in. Lang niet alle kunstenaars, zowel de ons reeds ontvallenen als de nog actieven, leiden een zich immer verdiepend bestaan. Sommigen blijven daadwerkelijk hangen in de verdrietige constatering dat ze zich onheus bejegend voelen. De slotsom zou daarom moeten zijn dat kunstenaars in geen enkel opzicht afwijken van gewonen mensen. Ook niet qua onzekerheden.

maandag 5 september 2011

romantiek


Geacht publiek,
ik dacht, ik laat weer eens wat van me horen en zien. In dit geval is de aanleiding een opdracht voor kunstfilosofie. Een verhandeling in ca. duizend woorden over mijn kunstenaarschap in relatie tot de romantische erfenis en de hedendaagse afbraakpolitiek. Zie hier het resultaat in de vorm van een filmpje. Afluisteren met boxjes, dan hoor je het beter.
Tot genoegen,
uw kather

dinsdag 19 april 2011

essay over de kunst van het zwatelen

ESSAY OVER DE KUNST VAN HET ZWATELEN




19 april 2011

Student: katja; BKDT 2



Een essay is een beschouwende prozatekst of een artikel voor krant of tijdschrift, waarin de schrijver op een wetenschappelijk verantwoorde wijze zijn persoonlijke visie geeft op hedendaagse verschijnselen, problemen of ontwikkelingen. In het Engels verwijst de term meer in het algemeen naar een opstel of betoog. De Nederlandse betekenis komt echter van het Franse 'essai', wat zoiets betekent als probeersel. Tegenwoordig wordt het woord ook in Nederland nogal eens in de Engelse betekenis gebruikt, maar het gaat hier dus in principe om twee verschillende categorieën.

Aldus de Wikipedia. In onderstaande tekst kies ik voor de benadering van het essay als zijnde een prozatekst, waarin ik op min of meer wetenschappelijke wijze probeer mijn visie weer te geven op het fenomeen “interpreteren van kunst”. De wetenschappelijke aanspraak ontleen ik aan de opbouw van mijn essay: u treft achtereenvolgens een inleiding, een kern en een conclusie. Deze onderdelen van mijn beschouwing zijn volgens een tamelijk geaccepteerd en door mij gevolgd schema in de logica aan elkaar verwant en verbonden. Aangezien ik zelf in de kunstwereld zit, eigen ik mij het recht toe om vrijelijk verslag te doen van mijn bevindingen, zowel naar vorm als inhoud. Op voorhand wens ik u hiermede veel sterkte toe.



Ter inleiding

De dichter, schoon zijn broek nog toen hij klom

Zwatelde zachtekens langs de takken

Van de boom ter aarde neer.

Hij voelde zich wijs, was echter dom,

Want bleef met afgetrapte hakken

Haken aan de kunst van weleer.

Jij had toch beter moeten weten, hoe thans de mening is

Je zult nu hals gaan heten, met een broek vol bange pis!



Aanleiding voor het schrijven van dit essay is een opdracht in het kader van het vak kunstgeschiedenis. Allereerst werd van mij de inspanning verwacht dat ik een meesterwerk koos en dat vervolgens namaakte. Binnen mijn mogelijkheden is dat een redelijk gelijkende copy geworden van Circe Invidiosa van J.W.Waterhouse uit 1892. Tijdens het lesjaar heb ik mijn onderzoekingen over dit werk, de context, de betekenis beschreven in een blog, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs. Daar wil ik het dus verder nu niet over hebben. Wat ik wel aan u kwijt wil, zelfs met u delen wil, is het schier onbedaarlijke genoegen dat ik ondervond bij het nalezen van diverse teksten over het schilderij in kwestie en in het verlengde daarvan enige noties over kunst in het algemeen. Ik kan u verzekeren: ook ik hield het net als de onfortuinlijke dichter van hierboven niet altijd droog. Ik neem u graag mee langs enkele paden in het woud van de wijze woorden over kunst. Op deze route ontdekken wij tal van stijlbloempjes die hun weerga in de literatuur, noch in de vorsingen der filosofen of psychologen niet kennen. Na aan dit hartverwarmende en geestverrijkende boeket gesnoven te hebben, wil ik u een aantal stellingen voorleggen, die naar mijn mening genadeloos uit de citaten voortvloeit. Tot slot zal ik u na de conclusie reddeloos achterlaten, naar ik hoop in diepe overpeinzing.



Een boeket stijlbloemen

Bij mijn onderzoek naar Waterhouse greep ik vooraleerst naar de catalogus van het Groninger museum, waar in 2009 een overzichtstentoonstelling werd gehouden. Daar tref ik reeds in de inleiding een prachtig staaltje van kunstproza aan:

“(de werken zijn) decoratieve panelen van kleur, minder conventioneel dan wandtapijten, minder vlak dan gewone muurschilderingen, en toch ook geen openingen in een muur die uitzicht geven op een echte dan wel denkbeeldige wereld, maar eerder panelen die van zichzelf verzadigd zijn van schoonheid van lijn, schoonheid van volume en schoonheid van kleur.”

Dit zijn de woorden van een kunstcriticus uit de tijd van Waterhouse. Maar wat zegt onze kenner hier nu eigenlijk? De doeken van Waterhouse zijn in de eerste plaats een heleboel dingen niet: geen wandtapijten, geen muurschilderingen, geen gaten in de muur. Lijjkt mij redelijk vanzelfsprekend: gewoon olie op doek. Maar wat ze volgens deze criticus dan wel zijn, blijft in het ongewisse: panelen die een drievoudigheid aan schoonheid vertegenwoordigen. Namelijk van lijn, volume en kleur. Mooie lijnen, mooie kleuren, daar kan ik mij nog wat bij voorstellen. Maar mooi volume, wat is dat? Vond hij de doeken aardig van formaat, of was hij gecharmeerd van de veelal bedekte vrouwelijke rondingen die Waterhouse schilderde?

Ook kunstkenners uit onze tijd leverden hun bijdrage aan de verheldering van Waterhouse’werk. Verderop in de catalogus rondt mw. E. Prettejohn haar betoog af met de volgende woorden:

“De wandkleden die De vrouwe van Shalott verbinden met Penelope, de lieren van Orpheus en de sirene (…), in al die elementen kun je een geheime betekenis lezen. Maar het is misschien belangrijker dat ze elkaar interpreteren, als alleen tot zichzelf te herleiden componenten van de fascinerende verbeeldingswereld van Waterhouse.”

Omdat ik in dit betoog sterk reductionistisch te werk moet gaan, geef ik u hierbij kort de context waarin deze uitspraak is gedaan. Prettejohn onderzoekt verschillende beeldende motieven in het werk van Waterhouse en vraagt zich af of daar een geheime opvatting van de schilder achter zou kunnen zitten. Nu weten we heel weinig over het leven van Waterhouse, dus er is hier sprake van een zeker giswerk. Ook hier vraag ik mij af, wat de schrijver nu eigenlijk bedoelt. Ze stelt dat je in de symbolen van Waterhouse een geheime betekenis kunt lezen. Maar dat kan natuurlijk altijd, als je niet letterlijk van de maker weet wat hij bedoeld heeft. Ik ga er gemakshalve maar vanuit dat Prettejohn hier niet de goedgunstigheid beoefent om mijn eigen vermogen tot het lezen van geheime betekenissen zeker te stellen. Gelukkig komt ze ook met een oplossing: nog afgezien van wat je allemaal in het werk van Waterhouse zou kunnen lezen, lijkt het haar het meest wijs om de doeken zichzelf te laten interpreteren. Ik ben gerustgesteld. Ik hoef niet langer na te denken over wat ik meen dat ik waarneem, neen, de door Waterhouse weergegeven afbeeldingen zijn alleen tot zichzelf te herleiden. Het is alleen jammer, dat Prettejohn haar bewering verzwakt door het woordje “misschien”. Maar verder doet ze hier een interessante poging om de metafisica van Plato te ontstijgen. Het is niet langer de ideeënwereld achter hetgeen wij waarnemen, die de ware aard der dingen uitmaakt, het zijn de dingen zelf die waar zijn, doordat ze elkaar betekenis verlenen. Dat is in mijn beleving de strekking van Prettejohns inzicht. Dat betekent dat de mens met zijn al dan niet bewuste wil, in casu de schilder Waterhouse dan wel diens publiek, volstrekt niet meer relevant is voor het onderkennen van betekenis aan afbeeldingen. Hoe kan dat nu weer?

Artefacten die de mens als schepper behoeven, maar die qua betekenisanalyse uitsluitend een dialoog met zichzelf zouden moeten aangaan. Wellicht bedoelt Prettejohn hier dat wij ons oor te luisteren moeten leggen bij de schilderijen van Waterhouse, een propagande voor een nieuwe wetenschap: paintingwhispering. Dat is in ieder geval een originele optie. Overigens was Plato door illustere opvolgers al tot de orde geroepen over zijn opvattingen, maar het is op zich prettig dat Prettejohn daar haar eigen bijdrage aan levert.

Ik stap over van de catalogus over Waterhouse, naar een der handboeken van de kunstgeschiedenis: Honour en Fleming, om te achterhalen wat zij voor een diepzinnige gedachten hebben over de prerafaelieten waartoe Waterhouse behoorde. Daar treffen wij in hoofdstuk vijftien het volgende aan.

“Het is een (…) mooi naturalistisch gezicht op het kustlandschap van Sussex, bewonderenswaardig door zijn aandacht voor details van natuurlijke vormen die door het heldere, koude zonlicht aan zee worden beschenen. “

Het gaat hier over het schilderij Onze Engelse kusten van Hunt, ook een prerafaeliet. Maar wat moet je als student nu met dergelijke kwalificaties? Is naturalistisch per definitie mooi, of geldt dat alleen in dit specifieke geval? En wat als ik naturalistisch helemaal niet mooi vind, of de individuele weergave daarvan staat mij niet aan? Waarom is aandacht voor details bewonderenswaardig, terwijl dat op andere momenten wordt afgedaan als overdreven en zelfs tegennatuurlijk ( ik noem een stroming als De Stijl, die het juiste meende te kunnen ontdekken in consequent doorgevoerde abstractie)? Wat ik ook boeiend vind, is dat zich hier een bijzonder natuurverschijnsel lijkt voor te doen: koud zonlicht. Nog nooit meegemaakt. Zou hier bedoeld kunnen zijn dat het zonlicht in relatief koele kleuren, zoals citroengeel en ijsblauw is weergegeven? Maar voor wie het schilderij kent rijzen dan opnieuw vraagtekens, want ik kom evenzogoed veel warme okers en gebrande terra’s tegen. Zo koud is het daar nu ook weer niet. Maar goed: laat ik inschikkelijk zijn en braaf aannemen dat wat Honour en Fleming mooi noemen, ook daadwerkelijk mooi is. Ik moet nog minstens twee jaar op de Academie zien te blijven.

Gaan wij voort op ons pad door de bloementuin van de kunstbeschrijvingen en belanden bij Ad de Visser, de Tweede helft, beeldende kunst na 1945. Daar kom ik op, omdat ik van het lezen over kunst van voor het postmodernisme in de war dreigde te raken en ik mijn hoop vestigde op beschrijvingen van hedendaagse kunst. Bij de Visser leer ik dat het post-modernisme zijn aanvang neemt na 1985. Dat is dus ruimschoots in het tijdperk van de vliegende vooruitgang, het tijdperk waarin god-weet-welke bronnen te ontsluiten zijn om kennis te vergaren, ook over de kunst. Kunstdenkers van deze tijd dicht ik dan ook een zekere bezonnenheid toe, een zekere eruditie, de overwinning van het clusterdenken ten gunste van een eclectische beschouwing van het vakgebied. Sorry, wat ik bedoel is dat ik hoop en verwacht dat de kunstwereld zich tot een min of meer volwassen stadium heeft ontwikkeld, waarin het gebruik maken van inzichten uit andere wetenschappen, de filosofie, de (neuro-)psychologie, een geaccepteerd en als noodzakelijk onderkend gegeven is. Nog een keer: ik bedoel dat we al sinds eeuwen weten dat er niet echt sprake is van enig wetenschappelijk verifieerbaar discours als het gaat om kunstbeschouwing, laten we dan door de tijden heen in ieder geval wat geleerd hebben van hoe anderen dat doen. Duidelijk?

Het post-modernisme dus. Jippie, nu gaan we het beleven!

“Een mooi voorbeeld van een kunstenaar die het alledaagse ding (een elastiekje, papieren vleesschaaltje of een vliegenmepper) weer poezie probeert te velenen is de Zwitser Ulrich Meister.”

Deze stijltulp treffen we aan in hoofdstuk IV. Er volgen enkele citaten van dhr. Meister. Wat ik hier nu niet snap, is waarom hier sprake zou moeten zijn van een “mooi” voorbeeld. Zijn de teksten van Meister in combinatie met zijn alledaagse voorwerpen dan inderdaad mooi? Ben ik achterlijk als ik de schoonheid van een ijslolliestokje in de goot over het hoofd zie? Of is de Visser blij dat hij eindelijk een voorbeeld heeft gevonden van een installateur annex poëet? Dat brengt mij tot de kernvraag van deze verhandeling. Wie kan mij uitleggen wat de dieper liggende gedachten zijn achter een vermeend huwelijk van woorden en beelden?



Een platonsiche verhouding?

Vroeger was het zo, dat je als man op jacht, gerust een bosje bloemen mee kon nemen voor je lief, zonder dat je rolbevestigend gedrag werd verweten. Tegenwoordig moet je heel wat omzichtiger te werk gaan. De juiste woorden op het juiste moment. En op de juiste plaats natuurlijk. Je empathisch inleven in de wereld van die ander, behoedzaam aansluiting zoeken, gevoeligheden in een vroeg stadium benoemen, maar niet openscheuren en al helemaal niet bagatelliseren. Zo’n aanpak ongeveer leidt tot de grootste kans op een succesvolle interactie – welk doel daar verder ook achter zit. Anderzijds is het weer zo, dat bij sommigen de harde aanpak weer beter voldoet. Dat ziet er dan als volgt uit:

Hij: Ik wil neuken.

Zij: In jouw kont of de mijne? (lees: okee)

Wij leren uit dit korte resume van de taal der liefde, dat het menselijk vermogen tot bezinning en ontwikkeling heeft geleid tot steeds succesvollere ontmoetingen. Dat vervolgens 75% van de duurzame relaties weer strandt heeft zijn oorzaak in het tot op heden nog ontbrekende inzicht in de taal van het beheer van relaties. Daarover wellicht meer in een ander opstel. Hoe zit dat dan met taal en kunst? Is hier evenzeer sprake van een liefdeshuwelijk tussen het gesproken of geschreven woord en verbeeldende kracht van kunst? Ik denk het niet. Want zonder mijzelf als maatgevend te beschouwen, vraag ik mij af wat zou ik er zelf van zou breien, hoe zou ik in bovenstaande gevallen me hebben uitgedrukt?

In het eerste commentaar op het werk van Waterhouse zou ik het volgende opgeschreven hebben, indachtig de bedoelingen van de schrijver voorzover ik die begrijp.

Waterhouse maakt mooie, kleurrijke panelen, waarin ik de lijnen en vormen waardeer.

Dus verder geen geklets over wat ik niet vind dat Waterhouse doet, en ook geen vage uitspraken over wat ik mooi vind, maar zo duidelijk als ik het kan: ik vind het gewoon mooi.

Dan het tweede citaat van Prettejohn. In haar plaats zou ik opgemerkt hebben:

Misschien zit er een geheime betekenis achter de symbolen die Waterhouse gebruikt. Dat weet ik niet zeker, maar ze doen mij denken aan occultisme. Het is niet bekend of Waterhouse hiermee vertrouwd was.

En het derde citaat zou ik wellicht door het volgende vervangen:

Hunt heeft hier een landschap geschilderd naar zijn eigen waarneming. Hij heeft daarbij deels koele kleuren en deels warme kleuren gebruikt. In het schilderij valt mij zijn oog voor detail op.

Tot slot een alternatief voor het laatste citaat van Ad de Visser:



De kunstenaar Ulrich Meister voorziet alledaagse dingen zoals een elastiekje of een stokje van een ijslollie van teksten die poetisch aandoen.

Maar ik voel ook wel aankomen, dat uw commentaar op mijn notaties niet erg bemoedigend voor mij zal zijn. U heeft gelijk: je kunt je afvragen of met mijn aanpassingen de tekst beter wordt, de bedoeling van de kunstenaar duidelijker en het begrip bij de kijker /lezer groter. Nee, dat is dus niet het geval. Om de simpele reden dat wij, ons van de kunst, in alle toonaarden weigeren om ons te richten op een acceptabele canon. Bij het woord alleen al barsten velen in tranen uit, en dat is dan bepaald niet omdat zij Vader Jacob voor ogen hebben. Bij gebrek aan een moderne canon, bestaat er geen enkele consensus over de fenomenologie laat staan de te hanteren voertaal. U voelt zich toch ook niet in allerlei vormen geperst door de vooruitgang die de psychologie nu boekt? U kunt toch uzelf zijn binnen de denkkaders van deze wetenschap? Sterker nog: u kunt zelfs nu, na alle ontwikkelingen van de laatste decennia, beter uzelf zijn dan toen de psychologie nog in de kinderschoenen stond.

Waarom kan de kunst dan niet van voortschrijdende inzichten profijt trekken en zichzelf toegankelijk maken voor een breed publiek, zowel in beeld als in taal?

Het schrikbeeld van moetens in de kunst heeft diepe, traumatische wonden nagelaten sinds het manierisme en andere tijdelijke impliciete richtlijnen. Maar welk een hoogmoed? Zullen generaties na ons ook niet van de hedendaagse kunst opmerken dat daar onmiskenbaar dogmatische opvattingen aan ten grondslag hebben gelegen, net zoals wij achteraf de barok en andere faux pas in de kunst genadeloos hebben ontmaskerd? Het is nu weliswaar vrijheid-blijheid dat de klok slaat, maar daar staat tegenover dat “authenticiteit” mogelijk een van de nu niet definieerbare kernbegrippen gaat worden die de kunst anno nu achteraf zal kenmerken. Ons verzet tegen een analyse van onderliggende, vaak onuitgesproken motieven, ons onvermogen om van aanverwante wetenschappen te leren hoe om te gaan met voortschrijdend inzicht en een veranderende tijdgeest (Freud, Sartre, ze worden niet meer als vernieuwers beschouwd, maar wel nog gewaardeerd om hun bijdrage aan de ontwikkeling der mensheid) lijkt een uitzonderingspositie na te streven die haar legitimaite mist. Nee, wij van de kunst menen dat wij als beoefenaars van een enige en unieke menselijke activiteit het heel goed kunnen stellen zonder ook maar de geringste aanwijzing van wetmatigheden. Dat dat vroeger anders was zien wij nu als een bewijs voor ons eigen gelijk: vroeger was saai door al die regels. Kortom: “wij weten hoe het moet en de rest zoekt het maar uit” is het heersende credo. Dat ik mij daardoor aan een door mij niet gewenste elite lieer is een prijs die ik kennelijk moet betalen als ik kunstenaar wil zijn.

Taal en beeldende kunst lijken elkaar niet goed te verdragen, laat staan elkaar te snappen. Natuurlijk zijn mijn voorbeelden uit hun warme contexten gerukt, natuurlijk ga ik niet zo zeer kort door de bocht alswel dat ik eruit vlieg, maar toch kan ik mij niet van het in de inleiding genoemde gevoel losmaken dat er zich een schaterend genoegen in mij manifesteert bij het lezen van dergelijke kunstbeschrijvingen. Waar de ene kunstgrootheid iets als mooi bestempelt, piest een ander en lustig overheen. Heldere kaders van wat mooi is of niet bestaan kennelijk niet. En pogingen tot richtlijnen voor erkenning van kunst, zeg maar de demarcatie tussen goed en slecht, worden grif onderuit gehaald als zijnde academisch-canonisch en dus: not done! Taal en kunst: het lijkt eerder een platonische relatie dan een vruchtbaar samenzijn. Zij vleien zich aanminnig tegen elkander, maar tot volwassen kroost komt het mijns inziens zelden. Tot welke conclusies noodzaken deze overwegingen mij?



Conclusies

Ten eerste constateer ik, dat het kinderlijk eenvoudig is, om grootheden in de wereld van kunst en woord te betrappen op lichtzinnig gezwatel. Je hoeft echt niet ver te zoeken om een stinkerd van een stokroos aan je boeket stijlbloempjes toe te voegen. Ten tweede concludeer ik, dat de verwachting zinloos is, dat het binnen afzienbare tijd beter wordt in de relatie tussen kunst en woord. Zelfs in het post-moderne tijdperk, of misschien juist wel speciaal in dat tijdperk, is er geen sprake van een betrouwbare, althans eenduidige samenhang tussen beeld en beschrijving.

Dat noopt mij tot een derde vaststelling: je kunt in de wereld van de schone kunsten maar beter gewoon je eigen ding doen, wat anderen erover menen te moeten opmerken is volstrekt onvoorspelbaar en vaak zelfs onbepaalbaar.

Waag ik mij dan nu aan een pleidooi voor integratie van de beeldende kunst met de zogenaamde kleinkunst. Ik zou het van harte toejuichen als de KABK als eerste opvoedkundige instituut op het gebied van kunst een jaarlijks terugkerende prijs ter beschikking stelt voor dat cabaretwonder dat in begrijpelijke woorden het ridicule van het hedendaagse kunstgesprek het meest treffend weet uit te drukken. Mijn strategie zal ik u hiermee verklappen: via de humor zijn we misschien nog wel het meest geneigd om iets over onszelf te leren.

Besluit ik met mijn medeleven te betonen aan bovengenoemde onfortuinlijke dichter. Ik voel met hem mee, hoe hij zachtkens langs de takken van het boze bos der kunstkritieken naar beneden suist, pardoes met zijn broek op de demarcatielijn van de hond van de buren.

dinsdag 8 februari 2011

systemen; interview Voorbeeld 2011

Geachte dames en heren.Vandaag was ik te gast bij Ewoud Traast, docent en rolmodel in het kader van Voorbeeld 2011. Ik heb een dagje met hem meegelopen bij de inrichting van zijn nieuwste tentoonstelling in het Museum Rotterdam. Hieronder geef ik mijn oorspronkelijke indrukken weer. Deze zijn nog niet geautoriseerd door Ewoud, noch door Onno gecorrigeerd. En alleen daarom al het vermelden op mijn blog waard, dacht ik zo. Ik wens u er veel genoegen mee. Voor degenen die het aangaat: u kunt altijd reageren! Graag zelfs.
Liefs, uw kather
PS
bijgevoegd enige fotoimpressies van het gebeuren.


Rechts is Ewoud.



Idem.

VOORBEELD 2011, EWOUD TRAAST




8 februari 2011



Ewoud Traast, middelbaar, licht grijs haar, blauwe ogen, wat strakke blik, ongeveer 180 cm en achter-in-de-zestig kilo. Heb je het beeld? Maar over wie hebben we het dan eigenlijk; wat doet ie, zit daar enig systeem in, wie istíe en zit daar eventueel ook een systeem in?

Ewoud bouwt met anderen aan een thema-expositie in het Rotterdams Museum, voorheen het Schielandhuis. Daar kom ik hem voor het eerst echt tegen. Het concept dat hij samen met zakenpartner Edith heeft bedacht is toonaangevend voor de tentoonstelling. Ladders. Goud gespoten en als stellages met elkaar verbonden. Een enkeling zweeft onder een hoek van 45 graden, daar is hij tamelijk precies in, ergens in de ruimte. Vanwaar die ladders? Dat heeft een relatie met het thema: rituelen. Ewoud zocht naar verbinding met de factor Mens; geen ritueel zonder handeling, geen handeling zonder mens, vandaar. ’s Mens levensloop is de rode draad door het hele gebeuren, zodat wij een wandeling van wieg tot graf kunnen maken. En die gouden trap zou je kunnen zien als de stairway to heaven. Hoe kom je aan die trappen, vraag ik naïef. Schijnt dus een speciale site voor te zijn.

Het eerste dat opvalt wanneer ik Ewoud zo bezig zie, is een spanning tussen doel en proces. Ik krijg de indruk dat meneer tamelijk duidelijk weet wat hij wil, maar dat zijn medemens omzichtig meebewogen moet worden. Op eieren lopen, noemt hij dat, zoals je dat ook wel ziet in bijvoorbeeld de politiek. Hij zal deze zegswijze vandaag een aantal keer hanteren. Het lijkt een structureel onderdeel van de realiteit van zijn kunstenaarschap uit te maken.

Van huis uit fotograaf, een flitsende carriere als vormgever/inrichter van presentaties (samen met Edith dus), diverse docentschappen. Bij ons, wij van de KABK, voelt hij zich thuis, vertelt hij. Hij is docent fotografie en grafisch ontwerpen. Maar ook aan dit thuisfront liggen de eieren voor het struikelen: hij ervaart geregeld dat strijd op de loer ligt. Mierenneukerij, je kent dat wel. Maar door de jaren heen heeft hij geleerd hoe het harmoniemodel te dienen. Ah: een systeem. Wat hij daarvoor moet doen is af en toe zijn ego inslikken, wel kwade gedachten hebben, maar die niet uiten, de dialoog open houden. En voor harmonie moet hij ook een aantal dingen nalaten: niet weglopen bijvoorbeeld als hij zich beledigd voelt (“zo praat je niet tegen me”) of niet de confrontatie aangaan.

Ik vraag hem welke prijs hij betaald heeft voor het bereiken van de gewenste harmonie, die de artistieke bedoelingen mogelijk moet maken. Denkt even na. Prijs? Ewoud vindt de winst van de behaalde resultaten voorop staan, een eventueel daarvoor geplengd offer komt niet in hem op. Ik denk dat agressie een rol zou kunnen spelen in je werk, zowel als kunstenaar als docent, probeer ik hem uit te dagen. Een wat verlegen glimlach. Ja, agressie speelt zeker een rol, maar verder door peuteren heeft geen zin. Hij zit op yoga, en is in balans.

Op de KABK manifesteert Ewoud zich voorzichtig als progressief. Hij heeft een aantal ideeen over de inrichting van de opleiding in zijn algemeenheid, maar, zegt hij, daarvoor is nog een lange weg te gaan. Diplomatie geboden. Ik mag wel alvast vertellen, dat het hem gaat om een meer structurele aanpak van de handeling studeren. Hij zou graag zien dat studenten zich bewust zijn van hun keuzes, hun onderliggende wereldvisie, tijdens het leertraject dat zij gaan. Zichzelf ziet hij daarbij als coach. Mijn doel is dat ik onzichtbaar wordt, het gaat alleen om wat de student wil en hem of haar daarbij te ondersteunen. Daarvoor heeft hij een aantal nog niet exact omschreven parameters in zijn hoofd, die richtinggevend zouden moeten zijn in het proces van leren en begeleiden. Als ik doorvraag naar de aard van die parameters, zegt hij dat het werk van een student vooral moet kunnen overtuigen. En als ik nou heel leuk kan kletsen, helpt dat dan? Nee, daar trapt hij niet in. Uiteindelijk moet het verbeelde hem tot de verbeelding spreken. Hij moet er qua betekenis of qua ambachtelijkheid of anderszins emotioneel door geraakt worden. Als het maar echt is. Snap je? Je mag wat hem betreft zelfs liegen dat het gedrukt staat, als je dat maar overtuigend doet. Ik hecht eraan te benadrukken dat in dit geval geen woord gelogen is.

Maar het mag ook weer niet bij praten, praten, praten blijven. Doen, doen, doen is zijn credo. Daarin zullen velen zich herkennen. Zelf heeft Ewoud zijn oude vak en passie, de fotografie pas recent weer op kunnen pakken (te druk met hot zijn). Zonder een voorop gesteld plan trekt hij met camera een nieuwbouwwijk in en komt toch altijd weer met echt werk thuis. Je moet gewoon experimenteren, zegt hij. Ik zie de eerste overtuigende glimlach: Ewoud moet niet op eieren lopen, Ewoud moet kunnen doen, doen , doen. Daar sluit ik mij van harte bij aan. Ik had er namelijk geen flauw idee van dat bijvoorbeeld het inrichten van een thematentoonstelling zo verwant is aan de politiek. Een interessante samenloop van systemen, overigens.

donderdag 3 februari 2011

systemen; individu en omgeving

Nadat ik u mee heb genomen langs enkele trekpleisters in het land der systemeemtheorieen, neem ik u nu graag mee naar die uithoek waarin de relatie tussen systeem en individu wordt onderzocht. Mijn doel hierbij is om te achterhalen welke systeemfactoren een individu kunnen beinvloeden, om uiteindelijk een beeld te kunnen schetsen van de systematische, dat wil zeggen systeem-gerelateerde, neigingen van individuen die zich opwerpen als zijnde beoefenaar der kunsten.

De systeemtheorie is op verschillende manieren toegepast in relatie tot psychopathologie en behandeling. De status van icoon wordt wel toegekend aan prof. dr. Alfred Lange, die in Nederland pionierde met het toepassen van een systeemanalyse op disfunctionele gezinnen. Hij gaat er hierbij vanuit dat een individu dat zich aanmeldt voor behandeling, of aangemeld wordt, niet los bezien moet worden van de context waarin deze functioneert. In eerste aanleg richt de aandacht zich dan op het gezin van herkomst, maar ook school, werk of andere sociale verbanden kunnen bij de therapie betrokken worden. In zijn goed leesbare boek Gedragsverandering in gezinnen, Martinus Nijhoff, 2000 legt hij ook voor leken op begrijpelijke wijze de kenmerken van sociaal-psychologische systemen uit en geeft daarbij een groot aantal, vaak zeer herkenbare, casus als voorbeeld.
Zo onderscheiden wij als al dan niet meetbare grootheden de volgende systeemkenmerken: de mate van hechtheid (hoog: verstikkend ofwel functioneel zorgzaam; laag: onsamenhangend); affectieve betrokkenheid en - expressie, gedragscontrole en -regulatie, porbleemparticipatie van de leden van het systeem, functionaliteit van de klachten, primaire en secundaire ziektewinst en -verlies; bekrachtigingspatronen, weerstanden en groeipotentieel. Deze opsomming is niet limitatief.
Ik introduceeer nu een zelfverzonnen, fictief voorbeeld, dat ik u bij wijze van illustratie zal voorleggen. Waar dit voorbeeld de grenzen van de realiteit tart is dit niet slechts toevallig, maar maligne opzettelijk. Dan weet u dat alvast.

In het gezin Z, bestaande uit vader, moeder, twee dochters en drie zonen, geeft de oudste dochter aanleiding voor aanmelding bij wat voorheen de Riagg genoemd werd. Deze dochter is op dat moment 18 jaar. Het gezin bevindt zich in een zogenaamde overgangsfase, die hoort bij de levenscyclus van gezinnen: de oudste kinderen staan op het punt om uit te vliegen, en dat brengt veranderingen in het systeem met zich mee. Nu is het zo dat deze oudste dochter, K., een aantal deviante eigenschappen belichaamt, die de rest van het gezin voor schier onoplosbare problemen stelt. Deze K. plast nog steeds in haar bed, stopt geregeld van alles in haar mond, waardoor ze regelmatig bij de eerste hulp is beland, is agressief, verbaal ontoerekeningsvatbaar in de zin dat ze er van alles uitgooit op volstrekt ongepaste momenten, en last but not least, weet K. geen inhoud te geven aan het naderende vervolg van haar leven: ze kan niet kiezen wat te gaan studeren.
Vader is een hogere ambtenaar, moeder een toegewijd huisvrouw, broers en zussen zijn rustige, meegaande kinderen zonder noemenswaardige problemen in ontwikkeling.
Maar deze K.dus, heeft een dusdanig ontwrichtend effect op het hele gezinsleven, dat de hulp van een therapeut onontkoombaar is.
De peut start met een inventarisatieronde en vraagt tijdens de eerste sessie wie van de gezinsleden kan aangeven wat het probleem is. Allen lijken af te wachten, totdat moeder het woord neemt en de hele zaak op voorhand al afdoet als muizenissen. Dat schiet vader echter in het verkeerde keelgat en hij grijpt in. Het stelt dat zijn vrouw volstrekt bezijden de waarheid zit, dat er weldegelijk van alles aan de hand is in zijn gezin, en dat er ingegrepen moet worden. (Op dit moment in de therapie heeft de therapeut al een beeld van de belangrijkste verhoudingen en communicatiepatronen binnen het gezin: vader en moeder zitten niet op een lijn, spreken elkaar tegen, vechten om de definitiemacht.)
Maar dan voelt de oudste zoon zich geroepen om zijn moeder te verdedigen en hij mengt zich in het gesprek. Wat mijn vader zegt is ook weer niet waar, u moet niet denken dat wij een zwaar problematisch gezin zijn, hoor, de enige die eigenlijk echt niet spoort is K.
Hierop krijgt hij bijval van zijn twee broers, die beamen dat K. toch werkelijk abnormaal is, maar, u verwacht het misschien al, de zus van K. voelt zich plaatsvervangend aangesproken en zet met enige kracht haar glas water op tafel, waardoor er wat vocht uit het glas klotst, en stoot daarbij toch wel behoorlijk kwaad uit dat hij, de oudste broer, ook eens lekker naar zichzelf zou moeten kijken, want hij is volgens haar ook niet helemaal goed in zijn hoofd. Vervolgens zet het jongste broertje in het gezin het op een krijsen,omdat hij niet verdraagt dat zijn broer zo direct wordt aangevallen, wat bij moeder een troostende reactie uitlokt en bij vader een diepe zucht.

Wat zien we tot op dit moment in dit gezin passeren, gelet op de psychologische systeemtheoretische elementen in de interactie? We zien een waarschijnlijk dominante moeder, we zien een machtsstrijd tussen de ouders, we zien een zekere mate van (negatieve) affectieve expressie (woede, protest), we zien gedragsregulerend optreden bij de kinderen onderling, we zien bekrachting van de rollen in het troostende optreden van moeder, en we zien ziektewinst bij dochter K. want die hoeft zich vooralsnog niet uit te spreken.
Hoe zou de therapeut dit verder aanpakken? Eerst wil hij een duidelijker beeld hebben van wat K. eigenlijk mankeert, vervolgens zal hij de draagkracht- en draaglast van het gezin onderzoeken, om te kunnen komen tot een behandelcontract dat alle zielen tot een zekere mate van harmonie zal brengen.

Wat mankeert K.? Tijdens de eerste sessie die hierboven is aangehaald, doet zij verder haar mond niet open. Daarop besluit de therapeut, dat hij K.in een afzonderlijk gesprek wil ontmoeten en haar middels vragen lijsten nader zal onderzoeken. K. vraagt nog wel naar de aard van die vragenlijsten, maar daarop antwoord de peut met een vage glimlach en stellen beide ouders aansluitend op elkaar vast dat K. niet moet zeuren.
Tijdens de tweede sessie, die dus geheel is gewijd aan onderzoek van K. treffen wij patient en therapeut aan in een wat merkwaardige positie in diens werkkamer. K. zit geheel ontkleed onder het bureau van de peuteraar, en deze laatste staat met een bloedneus en zijn broek op zijn hielen op de gang te huilen.
Wat zich hier heeft voorgedaan, vermeldt het dossier helaas niet. Bovendien zou het om redenen van privacybescherming en uit bescherming van de beroepsgroep niet kies zijn om hier een gedetailleerde beschrijving van het gebeurde opte nemen. Neemt u gewoon maar van mij aan dat die K. waarschijnlijk echt niet deugt.
Tijdens de derde sessie, die nu plaatsvindt met de therapeut en beide ouders, spreekt de therapeut, die nog niet geheel is hersteld van de breuk in zijn neustussenschot, zijn zorg uit over K. Aan de hand van zijn bevindingen schetst hij de ouders wat de kern van de problematiek is: K. heeft waarschijnlijk te weinig uitdaging in haar leven. Bovendien ziet het er zeer ernstig naar uit dat zij God noch gebod kent. Om de impasse waarin het gezin zich bevindt te doorbreken, adviseert de peut om K. een studie rechten te laten volgen, opdat zij leert hoe het is om zich sociaal-aangepast te gedragen. Beide ouders omarmen dit idee, hoewel de vader toch ergens een gevoel heeft of bouwkunde of iets anders creatiefs niet beter voor zijn dochter zou zijn.

Wat we nu zien, is dat de therapeut een directieve interventie pleegt, met als doel het functioneren van het gezin weer vlot te trekken. Wat opmerkelijk is, is dat hij de aarzeling bij vader niet nader uitvraagt. De geschiedenis zal zich derhalve onder invloed van deze omissie verder ontwikkelen.

K. wordt naar Leiden afgevoerd en studeert daar met genoegen af. Hoewel het hier nadrukkelijk niet haar eigen genoegen betrof. Er lijkt op zich geen vuiltje aan de lucht, mevrouw gaat aan het werk bij een grote overheidsorganisatie en alles, zowel zij zelf als het oorsponkelijke gezin lijken te floreren bij deze loop der dingen. Maar dan. Op een kwade dag ergens in een koud en nat voorjaar, terwijl de winter ook al vrij zeikerig was geweest, manifesteert K.'s idiotie zich wederom, maar nu in verhevigde mate. Opnieuw meldt het gezin zich aan bij de oorspronkelijke behandelaar. Men heeft gelet op diens briljante suggestie om K. met het recht vertrouwd te maken, alle vertrouwen in diens professionele opinie.
Net als bij de allereerste sessie vraagt de therapeut wie kan aangeven wat het probleem is. K., die ondertussen toch het een en ander heeft bijgeleerd, neemt nu zelf het woord. Ik denk dat ik het probleem ben, zegt ze. Haar uitleg daarbij is dat ze bij zichzelf merkt dat ze de voortdurende neiging heeft om haar gezinsleden uitermate nauwkeurig te observeren, hetgeen geregeld leidt tot voor deze gezinsleden schokkende tekeningen of andere beeldende erupties.
De therapeut stelt voor om K. wederom aan een nader onderzoek te onderwerpen, maar zij zegt daar niet meer in te trappen. Hierop halen de beide ouders niet-wetend hun wenkbrauwen op en begint zus zenuwachtig te giechelen. Zal ik anders de zus dan nader ondezoeken, probeert de peut nog, maar dat vinden de broers niet okee. Die willen dan ook per se een nader onderzoek, maar dat ziet de therapeut zelf niet zo zitten. Wordt vervolgens besloten de hele zaak even op haar beloop te laten, in de verwachting dat zich mogelijk als vanzelf een oplossing aandient.
En inderdaad: het inzicht van de therapeut was haarscherp: na een arbeidsconflict, waarbij de chef van K. met een bloedneus en zijn broek op zijn hielen huilend op een van de gangen van het overheidsgebouw waar zij beiden een aanstelling genoten werd aangetroffen, werd K. ontslagen. Bij navraag waren zowel de ouders, als de broers en zus, maar ook de collega's op de werkvloer hier behoorlijk opgewekt over. Nu moest K. zichzelf bewijzen en zoeken naar een ander kanalisatie van haar steeds latente gekte.
Omdat zij daar zelf niet direct uitkwam, zocht zij hulp bij een creatief therapeut die met behulp van vingerverf en ongewassen schapenwol de vinger op de zere plek probeerde te leggen.
De therapeut van eerste aanleg wilde gaarne geinformeerd blijven via reguliere rapportages en aldus geschiedde. Totdat de creatief therapeut op een gegeven moment meldde dat zij de behandeling gestaakt had, nadat zij door K. gedeeltelijk was ontkleed en zij haar een bloedneus had geslagen.

En nu, geachte dames en heren, kom ik op het verband waar ik uiteindelijk naar op zoek ben. Het is namelijk zo dat deze laatste creatieve therapeute onvermoed een geniaal advies heeft gegeven, dat heeft geleid tot een catharctische ontwikkeling bij de patient in kwestie, K. en die voor het hele gezin en de overige systemen in haar omgeving bijzonder luxerend heeft gewerkt.
Tijdens de schermutseling die tot het staken van de behandeling heeft geleid, heeft de creatief therapeute in een laatste wanhoopspoging verwezen naar een van de landelijk erkende instellingen voor creatieve sluimeraars. K. heeft dit advies ter harte genomen en heeft zich op een blauwe maandag aangemeld bij een instituut in 's G. Door de coordinator van de toelatingscommissie in zijn kruis te trappen heeft zij zich toegang weten te verwerven tot de aldaar aangeboden opleiding. En zie hieronder: K. blijkt in staat tot het tamelijk bevallig knutselen met lijm en papier. Probleem opgelost.






Wat is nu de moraal van dit verhaal? Er is gelet op bovenstaande een onmiskenbaar, maar uitermate bedenkelijk verband tussen gezinsproblematiek, behandelsystemen, maatschappelijke systemen en kunstopleidingen. Tot welke gevolgen dat dan weer leidt, valt buiten het bestek van dit blog. Het enige dat ik wil benadrukken is dat u gewaarschuwd bent als het gaat om enige interactie met een beoogd kunstenmaker.

Voor hulpvragen of verdere begeleiding ben ik tijdens kantooruren bereikbaar onder nummer 06- 4184 7433.

Respice, adspice, prospice.

Uw kather

maandag 31 januari 2011

systemen; intermezzo II

Het is begonnen toen ik me stootte aan het keukenkastje. Ik had het natuurlijk gelijk achter me moeten sluiten, en dat doe ik normaal gesproken ook altijd. Nutella eruit, in een beweging naar links omdat ik daar de broodplank altijd heb staan, en met rechts sluit ik dan het kastje. Maar om de een of andere reden vergat ik nu mijn rechterarm uit te steken en toen ik me omdraaide om de boter te pakken, die dus rechts van het kastje in de koelkast staat, toen gebeurde het. Ik kreeg de punt tegen mijn voorhoofd. Grote bult, ja. Maar dat trok na een dag of vijf, zes wel weer weg, daar wil ik vanaf zijn. Toen is het begonnen, denk ik.



Dus ik dacht, ik vlieg nog even snel wat extra vaatwastabletten in, want dat ding dat staat wel drie, vier keer achter elkaar te draaien na zo'n weekend dat de kinderen thuis zijn geweest, maar in de AH XXL ging het helemaal mis. Ik liep naar het schap waar ze altijd liggen, maar daar lagen ze niet meer. In eerste instantie dacht ik nog, dat ze misschien de boel omgegooid hadden of zo, maar het onthardingszout stond er nog gewoon wel. Het klopte voor mijn gevoel gewoon niet. Ik ben wel zes, zeven keer het pad op en neer gelopen, ook onder en boven gekeken. Toen liep ik gelukkig zo'n vulploegmedewerker tegen het lijf. Eerst dacht ik dat hij boos was of zo, want ik deed het niet expres. Ik vroeg naar de sun en het stomme was dat het toch gewoon in het vak stond.

En met hardlopen had ik zo'n vreemd gevoel in mijn armen. Alsof ze heel zwaar werden. Zwaar en warm. Het zweet liep zo langs de binnenkant naar beneden. Nou transpireer ik wel vaker als ik me inspan, maar zo had ik het nog nooit meegemaakt. Het zijn allemaal van die kleine dingen, waaraan ik het begon te merken. Ik ben gewoon doorgelopen, want om nu gelijk alarm te slaan vind ik ook weer zo wat. Ik heb nog best lekker gelopen ook, hoor. Het was heel goed loopweer, niet te warm, maar ook niet te koud. Echt zo'n dag dat je een eind wil gaan rennen. Gewoon even kilometers maken. Ja. Ik denk dat ik zeker 8 a 10 kilometer gedaan heb. Met een kleine onderbreking omdat mijn linkerveter losging. Dat kwam volgens mij van het gras, dat stond namelijk best wel hoog al. Ik zal eens bellen of ze dat niet een keer willen maaien. De kinderen zien zo ook niet meer waar de poep ligt.



Wat niet alleen mij opvalt, maar anderen dus ook, is dat ik dan weer afval en dan weer aankom. Het schommelt zo tussen de 68 en de 75. Soms word ik daar wel moe van, moet ik je eerlijk zeggen. Ik ben al naar een voedingsconsulent geweest, hardstikke leuk mens hoor, echt een aanrader, maar die zei meneertje het hoort bij uw leeftijd. Ze had goede adviezen om gezonder te eten. Ik hoop echt dat ik dat volhoud. Ik zal trouwens wel moeten, want ik merk aan mijn bloeddruk dat die ook zo'n beetje heen en weer fladdert, tussen de 75 en de 85, onderdruk. Ook niets om me zorgen over te maken, volgens de consulente.
Maar dat bedoel ik niet. Ik zal wel moeten, omdat ik volgende maand niet voor paal wil staan bij de bedrijfskampioenschappen line dance. Vorig jaar zaten we bij de laatste dertien. Dat wil ik toch graag zo houden.




Wat volgens mij echt niet goed gaat is dat ik af en toe urine verlies. Ik heb dat vooral na de sex, dus. Ja, ik vind het ook wel genant, dat zeg ik je eerlijk, maar na druppen vind ik echt niet normaal. Dan kun je alles wel op mijn leeftijd schuiven. Ze vroegen zelfs of het in de familie zit, nou ja. En klaarkomen is ook niet meer wat het geweest is. Ik wil niet opscheppen of zo, maar in mijn jeugd kon ik wel 10, 12 keer per dag. Soms ook gewoon achter elkaar door, hoor, geen probleem. Nu pers ik er vaak met moeite nog geen halve eetlepel uit. Theelepel, sorry. Het ruikt ook anders dan vroeger, ik weet niet. Ikzelf bedoel ik dan. Niet vies of zo, dat niet, maar wel anders.


Zo probeerde ik laatst of ik het aantal levensdagen nog uit mijn hoofd kon berekenen. Dat lukte voor mijn verjaardag nog prima. Maar nu moest ik toch echt even op mijn vingers tellen. Ik kwam er wel uit hoor, daar niet van, maar je staat toch even raar te kijken. Het zijn er 13.140. Plus vijf natuurlijk. Wat me eraan herinnert dat ik over uiterlijk 3 dagen de belastingaangifte de duur uit moet hebben. Ik wist trouwens niet wat voor een gelazer dat geeft als je als executeur de aanslag over 11 erfgenamen  moet verdelen. Ik kies er nu voor om de vermogensbelasting maar even uit eigen zak op te hoesten. Ik zag het er niet van komen dat ze alle 11 keurig op tijd gaan reageren. En dan eerst nog naar mij toe, en dan moet ik het weer doorsturen. Nee, dan liever maar even kort door de bocht. Trouwens, ze zouden het lang niet allemaal op kunnen brengen.



Maar het meest merkwaardig is dat mijn waarneming volkomen veranderd is. Zo zegt K. dat ze allerlei kleuren kan onderscheiden, maar ik zie ze niet. Ik zie gewoon niet. Godverdomme. Daar baal ik nog wel het meeste van. Dat je dat dan niet meer kunt delen, zeg maar. Nou vind ik het lang niet altijd mooi wat ze maakt, dat niet. Maar als je al niet eens meer kunt zien wat een ander wel ziet..Soms lig ik daar gewoon van wakker, weet je. Ligt zij lekker te slapen, en ik lig in het donker te staren. En ik zie dus niks. Zou ik al zo'n multifocus ding moeten? Wat denk je? Zelf zegt ze dat iedereen gewoon maar moet doen waar hij goed in is. Nou, dan weet ik het wel. Ik had laatst een zeer geslaagde meergranensalade. Erg goed gelukt, al zeg ik het zelf. En ik vind dat ook leuk om te doen, hoor. Jawel. Laat K. maar lekker kliederen, doe ik gewoon mijn ding.



Had ik al verteld dat de dokter niks kan vinden? Vind ik zelf onbegrijpelijk. Ik bedoel, ik weet wat ik voel, toch?



Namens velen,

uw kather

vrijdag 28 januari 2011

systemen; intermezzo

- Is het nu al weer zover?
- Voor mij kan het anders niet snel genoeg gaan!
- Maar jij bent ook zo zwaar, da's logisch..
- Dank je.
- Zo, wie hebben we daar?
- Is dat niet Maartje..
- ..met d'r kleine staartje, hi, hi!
- Vorig jaar liep je nog niet mee, dame.
- Nou wel!
- Rustig maar, we bedoelen het niet kleinerend of zo!
- Loop eens door daar vooraan!
- Dring eens niet zo daar achteraan!
- We komen allemaal aan de beurt, hoor!
- Als dat Jantien niet is, altijd stiekum voordringen!
- Laat gaan, joh, ze is ook weer snel van de machine af. Ze heeft toch haast niets hangen!
- Je hebt gelijk. Meiden, kom laten we zingen: Boer daar ligt een kip in 't water, Boer daar ligt een kip in 't water..



- Morgen.
- Ja.
- Wat ja?
- Jij ook goedemorgen.
- Ben je chagrijnig?
- Hoe zo?
- Nou, je doet kortaf, niet aardig..
- Ben jij ongesteld of zo?
- Waarom dat nou weer?
- Omdat je zo loopt te zeiken op de vroege ochtend!
- Sorry, hoor, ik wist niet dat je chagrijnig was..
- Hou je nou op?! Ik ben niet chagrijnig. Ik wil gewoon met rust gelaten worden!
- Ga dan in je eentje wonen..hoef je ook niet meer mijn tampons te jatten..
- O, ja! Wat jij niet allemaal van mij zogenaamd leent, en wat ik vervolgens nooit meer terug zie..
- Ik krijg trouwens nog een tientje van je.
- Waarvoor? Heb ik niet.
- Nee, jij hebt nooit wat! Wil je thee?
- Ja.



- Ik krijg het in de fractie waarschijnlijk wel rond, maar..
- Ik weet wat je wilt zeggen. Als ik je nu toezeg dat wij ons best zullen doen om de bezuinigingen in de zorg te marginaliseren..
- Ja, maar, eh, marginaliseren is mij nog te vaag..
- Okee, geen 20 procent maar 15 procent..
- Dan wordt het waarschijnlijk 18 procent. Dat schiet niet op.
- Goed, we zullen inzetten op 10 procent..
- Maar dan wil ik wel dat het rookverbod gehandhaafd blijft..
- Nee, dat kan niet hoor!
- Je doet je best maar. Anders stemmen we niet mee!
- Nou, okee dan, maar dan wil ik jullie onvoorwaardelijke steun bij onze integratieplannen..
- Wat denk jezelf? We lijken het wel oneens te zijn, maar ook wij weten sinds het vertrek van F. wat bedreiging is. Onze steun heb je!
- Nog een ding dan. Wij zouden wel graag zien dat de majesteit..
- Ja, gesnapt. Maar dat is wel een kwestie van geduld hebben.
- Tot vanavond dan.
- Ja, tot vanavond.



- Waar ben jij mee bezig?
- Nou, eh, gewoon..
- Ja?
- De opdracht, toch?
- Dat weet ik niet, dat moet je zelf bepalen. Vertel er eens wat over?
- Ja, eh, nou, ik dacht dat, eh, de entropie wel uitgebeeld kon worden door..
- Ik zie geen definitie!
- Maar dat komt nog hoor, echt, ik wou..
- Als je dit bij je toelating had laten zien, was je zonder meer geweigerd.
- Ja. Nou..eh..,nee, wacht even..ik ben dus niet geweigerd..
- Maar je moet je wel zorgen gaan maken..
- O, ja?
- Ja. Begrijp je iets niet?
- Eigenlijk niet nee. Eigenlijk snap ik er geen reet van, om het zo maar te zeggen. Ik bedoel: de een die steekt een veer in mijn hol dat ik zo lekker onconventioneel ben. En de volgende hamert op vormvastheid. Een derde meent dat ik een eigenzinnig palet hanteer, en weer een ander stelt dat ik op zou moeten donderen. Weet je wat? Ik krijg er zo onderhand zwaar het lazarus van! Jullie zoeken het maar uit met je zogenaamde ontwikkeling en je schijnvrijheid! Weet je wat ik doe? Nou, weet je wat ik doe?! Ik zie wel wat ik doe! Ja, dat ga ik doen! Gewoon wel zien! Wel zien waar het schip strand! Of niet. Ik flikker al die klerezooi op een hoop en...
werpt snippers in de lucht. vervolgens stilte.
- Wat doe je nu...?
- Dat zie je toch?! Niks!
- Geweldig...Arp of zo..ik weet niet..
- Nee, idioot, de tweede is mijn vader!





Ach, het leven is geen krentenbol, zou mijn broer zeggen.
Tot genoegen,

uw kather

donderdag 27 januari 2011

systemen; waarden en normen

U zou zich kunnen afvragen of de logica wel recht gedaan wordt, in deze hele vergelijking van natuurkundige systemen en sociaal-maatschappelijke. Strikt genomen leidt entropie in een natuurkundig systeem tot herstel van een zekere evenwichtspositie, en dus niet per definitie tot groei of ontwikkeling van het betreffende systeem. Ik heb het niet nodeloos complex willen maken door theorieen aan te slepen over entropie en groei. Ik verwijs hier slechts kortheidshalve naar het wiskundige begrip topologische entropie, waarmee niet-lineaire ontwikkelingen worden beschreven en naar catastrofe theorieen die worden toegepast in de psychodynamica en waarmee groei en ontwikkeling van individuen verklaard worden.


Na enige uitwijding over systemen in fysische zin, wil ik u nu graag meenemen langs een van de ueberexponenten van maatschappelijke systemen, en wel kaderstellende systemen, in de zin van waarden en normen. Omdat naar mijn mening dergelijke systemen in beginsel het meest regulerend werken ten aanzien van smens ontwikkeling en handel en wandel, vind ik dat ik er niet onderuit kom om ook hier een weinig bij stil te staan.
Waarden en normen dus nu. Mijn juridisch geweten leidt mij eerst naar ons rechtssysteem. Hoe komt zoiets tot stand, zit er enige systematiek in (uiteraard) en in hoeverre is er een relatie te bespeuren tussen rechtssysteem en entropie? Dat eerst maar even afgekloven en daarna op zoek naar het verband met artisticiteit.

Een rechtssysteem regelt rechten en plichten van de onderhorige individuen en organisaties. Het is bedoeld een ordenende functie te hebben. Van nature schijnt de mens ofwel zijn broeder op de vreten (homo homini lupus) ofwel te neigen naar sociale regulatie. Deze twee sluiten elkaar mijns inziens niet uit. Gelet op het niet te onderschatten aantal wolven onder ons, zijn weer andere Mitglieder der Gesellschaft zo wijs om paal en perk te stellen aan des eersten bewegingsvrijheid in overdrachtelijke, maar soms dus ook letterlijke zin.
Voor dergelijke regels putten wij uit het gewoonterecht, dat in eerste instantie niet schriftelijk is vastgelegd, en allerhande codificaties die elkaar in de eeuwen hebben opgevolgd. Daarnaast is de rechtspraak een bron van geregel, de jurisprudentie levert aldus eigenstandig haar bijdrage aan de ontwikkeling van waarden en normen.
Wereldwijd zijn er verschillende rechtssystemen te bewonderen. Zij worden wel onderscheiden naar de inliggende takken van sport, zoals daar zijn het civiel recht, staats- en bestuursrecht, belastingrecht, strafrecht en zo. Verdere verfijning kan worden gevonden in de principes die de verschillende rechtsonderdelen kenmerken. Ons strafrecht kent bijvoorbeeld geen juryrechtspraak, in de VS en VK is dat wel het geval.
Vermeldenswaard is dat de basis voor het Nederlandse rechtssysteem is bedacht door ene heer Montesquieu in de achtiende eeuw. Zie plaatje hierboven. Hij liet zich inspireren door oude Grieken en romeinen en keek met een half oog naar hoe wij het hier in de lage landen bestierden en vond toen dat het maar het beste is, als machten gescheiden zijn. Anders komen die wolven toch wel akelig dichtbij. Zo kennen wij de wetgevende macht (het volk, parlement), de rechtsprekende macht (onafhankelijk; voor het leven benoemd) en de uitvoerende macht (regering). En de wereld zou hebben stilgestaan als wij in de loop der twintigste eeuw daar niet een vierde macht aan hebben toegevoegd: de bureaucratie, ook wel vereenzelvigd met ambtenarij, zij het deels tenonrechte.

Er zit dus enig systeem in het ons omgevende kader van waarden en normen. Maar zit er ook een ontwikkeling in, die analoog verloopt met de systeemtheorie? En zo ja: welke relatie is er dan tussen de ontwikkeling van het rechtssysteem en de ontwikkelingen in de wereld van de kunst?
Ons rechtssysteem als zodanig is betrekkelijk solide: de trias politica, de grondwet - beiden hoekstenen die niet snel van hun plek zullen komen. Maar dat sluit een ontwikkeling op basis van entropische tendenzen niet uit. Onze grondwet waarin het huidige bestuurlijke systeem is vastgelegd, is van 1848, van Thorbecke, zie plaatje.


Eerder was er echter al sprake van constitutionele teksten, die onder invloed van oorlogen en crises leiden tot aanpassing. In 1814 vertrekken de Fransen uit ons land en wordt een eerste grondwet geschreven. In 1815 volgt een gedwongen eenwording met Belgie, die wederom om aanpassing van de grondwet vraagt. In 1830 is er de afscheiding van Belgie, dus maar weer een nieuwe grondwet gemaakt en in 1848 vindt zoals gezegd Thorbecke het tijd dat we ophouden met zaniken en bouwt hij zijn wet in de vorm van onze huidige grondwet.
Nu is het niet zo dat er na 1848 niets meer veranderd is; zelfs in 2008 vond er nog een grondwetswijziging plaats. Maar fundamenteel staat het huis van Thorbecke nog steeds. Opmerkelijk is wel dat bijvoorbeeld pas in 1922 het actief vrouwenkiesrecht werd gecodificeerd en dat bij de laatste grote wijzigingen van 1983 pas het huidige anti-discriminatie artikel en de algemene vrijheid van meningsuiting zijn vastgelegd. Ook de doodstraf is formeel pas uitgebannen sinds 1983.
Deze snelle panoramische blik op de basis van ons rechtssysteem leert ons, dat er inderdaad sprake is van een systematische ontwikkeling, maar dat deze ontwikkeling niet in hoofdzaak dramatisch-entropisch verloopt. Eerder zijn de politieke handelingen die resulteren in een grondwetswijziging het sluitstuk van een reeds langer woedende sociale strijd, in plaats van dat het rechtssysteem zelf door een dergelijke turbulentie gekenmerkt wordt.

Dringt zich ondertussen toch steeds duidelijker de vraag op waarom ik ook al weer niet meer in de juristerij wenste te vertoeven, maar heb gekozen voor kunst. Een onbewust proces van irritatie leidt tot onrust en vraagt om inlossing door bezinning op het creatieve.
Waar leidt maatschappelijke entropie tot artistieke uitspattingen die de waarden en normen significant beinvloeden? En heeft dit geleid tot wijzigingen in waarden en normen, met als uiteindelijke reflectie een wijziging in het rechsstelsel?
Laten we om te beginnen vaststellen, dat de dominante cultuur in de kunstwereld in de twintigste eeuw is bepaald door het dadaisme. Kunst bestond niet meer, kunst hief zichzelf volgens de die-hards op, anarchie is je ware, leve de irrationaliteit.
Het dadaisme komt op rond 1916 en sterft een vroege dood in 1920. Maar haar invloed is blijvend. Oorspronkelijk wordt het dadaisme geassocieerd met een verzet tegen de onzinnigheid van de eerste wereld oorlog, een politieke inspiratie dus. Je kunt denk ik zonder meer stellen, dat de kunstuitingen zoals het fietswiel of de pisbak van Duchamp, een ontwrichtende, entropie bevorderende uitwerking hadden in kunstkringen. Maar je kunt van Dada niet zeggen dat het systematische bedoelingen had, laat staan het rechtssysteem structureel wenste te beinvloeden. Daar was de stroming te anarchistisch voor. Het lijkt er nog het meeste op, dat Dada entropie op zichzelf als nastrevenswaardige grootheid beschouwt, ongeacht waar zij in uit zou kunnen monden. Dada was eerder reactief dan proactief, als het gaat om haar effect op de maatschappelijke constellatie.
Maar na Dada kwam het surrealisme op. Deze stroming was het logische gevolg van het dadaisme, in de zin dat het ook gericht was op ontkenning en vernietiging van het burgerlijke en in haar streven naar ontwrichting naadloos aansloot bij het dadaisme. Breton, die in 1924 het eerste surrealistisch manifest publiceerde, voerde de beweging aan. Het doel werd de onderbewuste wereld van de psyche toegankelijk te  maken. In die zin is het surrealisme de uiterste consequentie van een politiek instabiel systeem: door de aandacht tot in het extreme te richten op individuele onbewuste ervaringen, werd via de kunst glashelder belicht dat een samenbindend element ontbrak in de samenleving en wat bovendien daar de gevolgen van waren voor de ingezetenen. De onheilspellende druk van de ontwrichte maatschappij wordt in mijn beleving prachtig tot uitdrukking gebracht door de Chirico. Zie plaatje hieronder: een schijnbaar alledaags tafereel, maar het belooft niet veel goeds, al was het alleen al vanwege de uitzichtloze verlatenheid die uit het werk spreekt.

Heeft de ontwrichtende werking van dadaistische en surrealistische kunst een effect gehad op de rechtsorde? Want naar dit verband tussen rechts- en kunstsysteem ben ik op zoek. Breton commiteert zich in eerste instantie aan het communisme: voor bevrijding van het proletariaat. Maar later neemt hij daar weer afstand van. En lang niet alle surrealisten volgen hem in zijn politiek engagement. Zo wordt het credo binnen de stroming er steeds meer een van artistieke, individuele vrijheid, zonder enige beperking, dus ook niet in de sfeer van de taboes of politieke opvattingen. Dali ging in die zin heel ver, door een schilderij van Hitler met hakenkruis te produceren en zich ter rechtvaardiging te beroepen op de artistieke vrijheid.


Het plaatje toont het Enigma van Hitler van Dali. Uiteindelijk moet ook Breton het artistieke gelijk van Dali erkennen. En zo hecht zich de opvatting van individuele vrijheid steeds sterker in de kunstwereld.

Dan maak ik nu een sprong: deze artistieke vrijheid heeft waarschijnlijk bijgedragen tot codificatie van allerlei individuele grondrechten! De sociale grondrechten, die de verhouding burger-staat vastleggen, zijn voor het eerst vastgelegd in de grondwetswijziging van 1922. Dat is weliswaar voorafgaand aan de bloei van de surrealisten, maar verfijning van deze rechten heeft in de verdere loop van de 20e eeuw plaatsgevonden. Het eerste verdrag waarin sociale grondrechten worden vastgelegd is pas van 1966.
Kunstenaars zijn in de loop van de 20e eeuw echter steeds meer pragmatische kunst gaan maken. Hierbij streven zij ernaar om door middel van de kunstuiting een directe en onmiddellijke verbetering van de sociaal zwakkere te bereiken. Sociaal zwakkere is daarbij een rekbaar begrip.
"Voorbeelden van dergelijke pragmatische kunst zijn er te over. Het kan gaan van het organiseren van een alternatief hotel in een multiculturele achterstandsbuurt om werkgelegenheid te creëren voor de plaatselijke bevolking en hen te empoweren; het opzetten van een project waarbij kinderen, te midden van de neoliberale herstructurering van hun buurt, hun eigen parkfaciliteiten kunnen ontwerpen; het ontwerpen van innovatieve bijgebouwtjes voor het verhelpen van ruimtetekort in onder-gesubsidieerde scholen; tot het creëren van een collectief monument voor de bewoners van een wijk die moet wijken voor een nieuwe projectontwikkeling." volgens de website van Bavo-research.

Tinkebell past ook in de reeks geengageerde, politieke invloed uitoefenende, direct werkbare kunstenaars.
Haar objecten van (voorheen) levende dieren zijn een aanklacht tegen de hypocrisie van de burgermens en proberen de belangen van de slachtoffers te verwoorden. Zie foto hieronder.

Als het gaat om de combinatie van kunstenaar en staatsman, moet ik echter bekennen dat die maar dun gezaaid zijn. Goethe is eigenlijk de enige die mij te binnen wil schieten. Janneke Brinkman is weliswaar politiek gelieerd, maar die gun ik toch geen plaats in de annalen der staatshervormers. Die is prima op haar plek in de Blokkerd,.

Dus: maatschappelijke entropie heeft geleid tot de ontwikkeling van entropische kunststromingen zoals dadaisme en surrealisme. De kunst volgt hier in wezen de maatschappelijke ontwikkelingen. Maar het omgekeerde geldt ook: kunst stuurt maatschappelijke ontwikkelingen en beinvloedt het rechtssysteem, door haar aanhoudende nadruk op individuele belangen en vrijheid!

Ad libitum.

uw kather